ECLI:NL:RBDHA:2023:6191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een kaal overdrachtsbesluit in het bestuursrecht met betrekking tot de Dublinverordening en de toepassing van artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de overdracht van een vreemdeling aan Duitsland op basis van de Dublinverordening. Eiser, die de Indiase nationaliteit heeft, was in Nederland in bewaring gesteld en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem over te dragen aan de Duitse autoriteiten. Eiser voerde aan dat de overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij geen familie of vrienden in Duitsland heeft en hij medisch niet hersteld is van een eerdere mishandeling in Nederland.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het overdrachtsbesluit terecht had gebaseerd op de Dublinverordening, aangezien eiser eerder een asielverzoek in Duitsland had ingediend en deze procedure niet had afgerond. De rechtbank benadrukte dat de toetsing aan artikel 3 EVRM niet kon worden uitgesloten, maar dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat de overdracht naar Duitsland zou leiden tot een schending van zijn rechten onder dit artikel. De rechtbank concludeerde dat er geen ernstige vrees bestond voor onmenselijke behandeling in Duitsland en dat de belangen van eiser niet zwaarder wogen dan de noodzaak tot overdracht.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. Y. van Wijk, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Raad van State als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10078

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser wordt overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland zoals bedoeld in de Dublinverordening [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.10079, op 25 april 2023 op zitting behandeld.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Wel is verschenen de gemachtigde van verweerder, mw. S.J. de Vries.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt de Indiase nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Op 10 maart 2023 is eiser staande gehouden door de politie. Op dezelfde dag is hij in bewaring gesteld.
Besluit verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Duitsland zijn op 17 maart 2023 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Het verzoek is, na twee eerdere afwijzingen, uiteindelijk op 30 maart 2023 door de Duitse autoriteiten geaccepteerd.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser stelt dat de feitelijke uitzetting een schending oplevert van de artikelen 3, 6 en 8 van het EVRM [2] . Eiser voert aan dat hij geen familie en vrienden heeft in Duitsland. Hij heeft familie en vrienden in Nederland en België. Zijn family life speelt zich af in Nederland. Verder voert eiser aan dat hij medisch nog steeds niet is hersteld van de zware mishandeling waar hij in 2013 in Nederland slachtoffer van werd. Hij wenst een procedure op te starten voor het verkrijgen van een schadevergoeding. Verder stelt eiser dat de asielprocedure in Duitsland niet geheel is doorlopen en dat de vingerafdrukken en registratie in het Eurodac-systeem een vertekend beeld geven. Hij heeft lange tijd in Nederland verbleven en overdracht naar Duitsland is niet correct. Eiser wordt zonder rechtsgrond uitgezet naar Duitsland en na afweging van de belangen hadden de belangen van eiser dienen te prevaleren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het overdrachtsbesluit terecht heeft gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Eiser heeft op 7 april 2016 een asielverzoek gedaan in Duitsland en heeft tijdens de asielprocedure Duitsland (op 15 mei 2018) verlaten. Dat betekent dat er vanuit wordt gegaan dat eiser zijn asielverzoek heeft ingetrokken. Verder houdt eiser zich sinds eind 2020 of begin 2021 zonder verblijfstitel op in Nederland.
5. Uit artikel 26 van de Dublinverordening volgt dat een overdrachtsbesluit, indien een vreemdeling geen asielverzoek in Nederland heeft ingediend, slechts een kennisgeving aan de vreemdeling is dat hij wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat.
De rechtbank is – onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 maart 2022 [3] – van oordeel dat het ter zitting ingenomen primaire standpunt van verweerder, dat het overdrachtsbesluit niet getoetst mag worden aan artikel 3 van het EVRM, niet met succes kan worden volgehouden. De rechtbank volgt verweerder dus niet in de stelling dat in de onderhavige procedure geen plaats is voor een toetsing aan artikel 3 EVRM.
De rechtbank zal hierna het subsidiaire standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het overdrachtsbesluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM beoordelen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is onderdeel van de beoordeling dat geen ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Bij de beoordeling mag verweerder uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865, punt 80). De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nu het beroep van eiser dat sprake is van strijd met artikel 3 EVRM niet verder is onderbouwd, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Ten aanzien van het beroep op artikel 6 en 8 EVRM geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende. Als de vreemdeling vreest bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in een met deze artikelen strijdige situatie terecht te komen, kan hij dat laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe in Nederland ingediend asielverzoek. Dit heeft eiser echter niet gedaan. De rechtbank zal dan ook niet inhoudelijk op de beroepsgronden van eiser ingaan omdat deze buiten de omvang van dit geding zijn gelegen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden