ECLI:NL:RBDHA:2023:6190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL22.11306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofsgroei van eiser in het kader van terugkeer naar Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Iraanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en eiser had een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd gekregen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, welke door de voorzieningenrechter op 8 juli 2022 werd toegewezen. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 7 juli 2022 en 6 december 2022. In een tussenuitspraak van 30 januari 2023 heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend besluit op 10 maart 2023, waarop eiser zijn zienswijze heeft gegeven.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in overeenstemming met de geldende jurisprudentie heeft beoordeeld. De rechtbank constateert dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit, met name met betrekking tot de beoordeling van het risico op ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Eiser heeft verklaard dat hij zich heeft bekeerd tot het christelijke geloof en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn bekering en geloofsgroei in twijfel getrokken. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser zijn afvalligheid van de islam en zijn bekering tot het christelijke geloof niet aannemelijk heeft gemaakt.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat verweerder de gebreken heeft hersteld. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.929,50 toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11306
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. ten Broek).

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL22.11307) te treffen.
Bij uitspraak van 8 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 en 6 december 2022 op zitting behandeld.
In de tussenuitspraak van 30 januari 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Van deze gelegenheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Verweerder heeft op
10 maart 2023 een aanvullende motivering (het aanvullend besluit) ingediend. Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
De tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet heeft beoordeeld in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 20221. Aan het bestreden besluit kleeft dus een motiveringsgebrek. Gelet op dit motiveringsgebrek houdt ook het standpunt van verweerder over het risico voor eiser op ernstige schade bij terugkeer in Iran geen stand. Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van het beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet betrokken dat het niet is uit te sluiten dat eiser bij zijn terugkeer in Iran aan een ondervraging door de Iraanse autoriteiten onderworpen wordt.
De nadere standpunten van partijen
3. In het aanvullend besluit heeft verweerder, kort samengevat, de volgende standpunten ingenomen. Verweerder volgt eiser niet in zijn verklaring dat hij afvallig van de islam is. Ook vindt verweerder dat eiser zijn gestelde groei in het christelijke geloof niet aannemelijk heeft gemaakt. Dientengevolge volgt verweerder eiser ook niet in zijn bekering tot het christelijke geloof. Verweerder had al eerder ongeloofwaardig bevonden dat eiser in Iran bekeerd was tot het christelijke geloof. Hieruit vloeit volgens verweerder voort dat ook geen geloof wordt gehecht aan zijn verklaringen dat hij in Iran diverse keren een huiskerk heeft bezocht. Aangezien verweerder de gestelde afvalligheid en bekering niet geloofwaardig heeft bevonden, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser in verband hiermee bij terugkeer naar Iran geen gevaar heeft te vrezen voor zijn familie.
Over de mogelijke ondervraging van eiser door de Iraanse autoriteiten, voert verweerder aan dat het niet vaststaat dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn motief om in Nederland asiel aan te vragen. Het is volgens verweerder dan ook niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer in Iran zal worden onderworpen aan vervolging of onmenselijke behandeling. Eiser staat namelijk niet in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten en wordt door deze autoriteiten evenmin beschouwd als een persoon van belang. Daar komt bij dat het volgens de Iraanse wetgeving niet strafbaar is om in het buitenland asiel aan te vragen. Voor zover de Iraanse autoriteiten toch op de hoogte zouden zijn van eisers asielmotief, dan mag van hem worden verwacht dat hij aangeeft dat hij zijn bekering alleen heeft aangevoerd voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, dat hij een verklaring ondertekent dat hij heeft gelogen over de gestelde bekering en dat hij zijn christelijke activiteiten zal staken. Dit in het licht van het gegeven dat zijn verklaringen over zijn bekering ongeloofwaardig zijn bevonden. De ondervraging zal in dat geval kort zijn en eiser zal snel weer worden vrijgelaten, aldus verweerder.
4. Eiser voert in de zienswijze aan dat verweerder bij de beoordeling van zijn verklaringen over afvalligheid, geloofsgroei en bezoek aan de huiskerk geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van compensatie, zoals door de Afdeling wordt voorgeschreven. Verweerder blijft vasthouden aan de beoordeling uit de eerste
asielprocedure en knoopt daaraan extra argumenten vast. Van een integrale beoordeling is geen sprake geweest. Verweerder heeft in het aanvullend besluit verklaringen uit gehoren als uitgangspunt genomen. Ten onrechte is verweerder voorbijgegaan aan wat eiser in de correcties en aanvullingen op die gehoren heeft aangevoerd. De beoordeling door verweerder voldoet volgens eiser daarom (nog steeds) niet aan het door de Afdeling geschetste kader. De geconstateerde motiveringsgebreken zijn dus niet geheeld.
Over het gevaar bij terugkeer voert eiser aan dat sprake is van een cirkelredenering. Het standpunt van verweerder in het aanvullend besluit borduurt namelijk voort op het als ongeloofwaardig beoordeelde asielrelaas. Wat betreft de bedreigingen vanuit zijn familie, miskent verweerder de mogelijkheid dat zijn familie hem afvalligheid of bekering toedicht. In zoverre is nog steeds sprake van een motiveringsgebrek. Ook op het punt van de ondervraging door de Iraanse autoriteiten bij terugkeer naar Iran miskent verweerder de mogelijkheid van toedichting. Daarbij is van belang dat eiser Iran illegaal is uitgereisd en dat hij diverse jaren in Nederland heeft verbleven. Verweerder heeft geen actuele landeninformatie gebruikt en de overige genoemde ‘algemene informatie uit openbare bronnen’ is niet controleerbaar, aldus eiser.
De beoordeling door de rechtbank
Afvalligheid
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de gestelde afvalligheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Hiertoe heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij niet helder en samenhangend heeft verklaard over zijn voornaamste reden om zich af te wenden van het islamitische geloof. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor in de eerste procedure verklaard dat hij zich van dit geloof heeft afgewend, omdat hij zich afvroeg waarom de rechten van mannen en vrouwen niet gelijk waren.2 In het aanvullend nader gehoor in de eerste procedure heeft eiser als belangrijkste reden voor zijn afwending aangevoerd dat het christelijke geloof het eeuwige leven kent en dat dit in het islamitische geloof niet het geval is.3 Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat dit wisselende verklaringen zijn en dat eiser hieromtrent in de onderhavige procedure geen opheldering heeft verschaft. In dit verband heeft verweerder ook mogen aanvoeren dat eiser zich al in 2006 van het islamitische geloof zou hebben afgewend, terwijl hij pas in 2014 in aanraking is gekomen met het christelijke geloof. Het aspect van het eeuwige leven kan in 2006 dus geen rol hebben gespeeld, omdat eiser op dat moment nog niet op de hoogte was dit verschil tussen het christelijke en islamitische geloof. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de reden van zijn afwending van het islamitische geloof. Eiser heeft slechts verklaard dat hij dat geloof niet meer praktiseerde, in de zin dat hij niet meer bad, niet meer vastte en niet meer naar de moskee ging.4
6. Verweerder heeft verder niet ten onrechte aangevoerd dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over zijn activiteiten als afvallige. Ook hier geldt dat eiser slechts heeft verklaard dat hij het islamitische geloof niet meer praktiseerde. Verweerder heeft ook mogen aanvoeren dat eiser niet inzichtelijk heeft verklaard over wie op de hoogte waren van zijn afvalligheid. Zo heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor in de tweede procedure verklaard dat zijn moeder, zijn vier zussen en zwagers, zijn tantes van beide kanten en zijn vrienden
2 Pag. 6 van het nader gehoor van 21 april 2016.
3 Pag. 3 en 4 van het aanvullend gehoor van 21 juli 2016.
4 Pag. 7 van het aanvullend gehoor van 22 december 2021.
wisten dat hij afvallig was. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij soms deed alsof hij nog wel praktiseerde om problemen of straf te voorkomen.5 Dit is anders dan wat eiser in de eerste procedure heeft verklaard. Daar heeft hij namelijk aangegeven dat zijn moeder, zijn twee jongste zussen en een aantal goede vrienden op de hoogte waren van zijn afvalligheid en dat afvalligheid niet iets is waarmee je te koop loopt.6 Daarentegen heeft hij in het aanvullend gehoor van 21 juli 2016 verklaard dat hij afstand had genomen van de islam, dat hij niet praktiseerde en dat hij er met iedereen over sprak dat je ook zonder godsdienst kunt en moet leven.7 Voorts heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij in de onderhavige procedure heeft verklaard over bedreigingen door klasgenoten en zijn moeder en zwager in verband met zijn afvalligheid.8 Hierover heeft hij in zijn eerste procedure evenwel niets verklaard. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over zijn afvalligheid.
Geloofsgroei en diepgewortelde innerlijke overtuiging in Nederland
7. Verweerder heeft in het kader van de geloofsgroei aan eiser mogen tegenwerpen dat hij zowel in de eerste als de tweede procedure heeft verklaard dat hij God eerst om materiële zaken heeft gevraagd, maar dit later niet meer deed.9 Niet ten onrechte voert verweerder aan dat deze vergelijkbare verklaringen geen blijk geven van een oprechte geloofsgroei. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij in de onderhavige procedure niet aantoonbaar meer kennis over het christelijk geloof heeft opgedaan. Dit ondanks het feit dat hij sinds zijn eerste asielprocedure een aantal jaren zijn gestelde geloof in vrijheid heeft kunnen uitoefenen. Zo noemt eiser weliswaar zijn lievelingspsalm, maar kan hij niet inzichtelijk maken waarom deze psalm voor hem persoonlijk van belang is.10 Evenmin kan eiser helder uitleggen wat zijn kerkgang voor hem betekent, anders dan dat hij in de kerk de naam van God verheerlijkt.11 Eiser noemt wel activiteiten die hij heeft verricht, maar slaagt er niet in om duidelijk te maken hoe het lezen van boeken, het volgen van Bijbelstudies, het bidden en het bezoeken van kerkdiensten hebben bijgedragen aan zijn gestelde geloofsgroei.
8. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser onvoldoende heeft uitgelegd hoe het proces tot zijn doop is gegaan. Hierbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser heeft verklaard dat hij op 2 juli 2014 in Iran zijn getuigenis heeft afgelegd en zijn wedergeboorte heeft meegemaakt12, maar dat hij zich pas op 25 november 2018 heeft laten dopen. Zijn enkele verklaringen dat pastor [pastor] één dag voor de doopceremonie heeft gezegd dat eiser er klaar voor was13 en dat hij geloofde in Jezus, bieden onvoldoende inzicht in de beweegredenen voor eiser om zich eind 2018 wél te laten dopen en eerder niet. Verweerder heeft dit diepere inzicht mogen verwachten, aangezien de beslissing van een gelovige om zich te laten dopen en de doop op zich voorname aspecten zijn van het christelijke geloof.
5 Pag. 7 van het aanvullend gehoor van 22 december 2021.
6 Pag. 12 van het nader gehoor van 21 april 2016.
7 Pag. 6 van het aanvullend gehoor van 21 juli 2016.
8 Pag. 8 e.v. van het aanvullend gehoor van 22 december 2021.
9 Pag. 7 van het gehoor opvolgende aanvraag van 18 november 2021.
10 Pag. 8 van het gehoor opvolgende aanvraag van 18 november 2021.
11 Pag. 16 van het gehoor opvolgende aanvraag van 18 november 2021.
12 Pag. 8 van het nader gehoor van 21 april 2016.
13 Pag. 9 e.v. van het gehoor opvolgende aanvraag van 18 november 2021.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de brief van pastor [pastor] en de doopverklaring van eiser heeft meegenomen in de beoordeling. Niet ten onrechte heeft verweerder aan deze documenten niet de waarde toegekend die eiser daaraan gehecht wil zien. De brief van pastor [pastor] is niet afkomstig van een objectief verifieerbare bron en daarom slechts van beperkte waarde. De doopverklaring op zich maakt de gestelde geloofsgroei en de diepgewortelde innerlijke overtuiging niet geloofwaardig. Die geloofwaardigheid moet eerst en vooral naar voren komen uit het samenstel van verklaringen van eiser.14 Zoals geoordeeld, is eiser hierin niet geslaagd. Eén en ander wil niet zeggen dat verweerder niet voldaan zou hebben aan de samenwerkingsverplichting. Indien eiser het nodig had gevonden dat verweerder over méér informatie zou beschikken, dan had het op de weg van eiser gelegen om die informatie zelf in te brengen.
10. Uit 7, 8 en 9 vloeit voort dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn geloofsgroei en het ontstaan in Nederland van zijn diepgewortelde innerlijke overtuiging niet aannemelijk heeft gemaakt.
Tussenconclusie en bezoeken huiskerk
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn afvalligheid van het islamitische geloof, zijn bekering tot het christelijke geloof en zijn latere groei in dat geloof niet aannemelijk heeft gemaakt. De ongeloofwaardigheid van de bekering in Iran maakt tevens dat verweerder ook de verklaringen van eiser over zijn bezoeken aan een huiskerk in Iran als ongeloofwaardig heeft mogen beoordelen. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van hetgeen partijen over die bezoeken hebben aangevoerd.
Gevaar bij terugkeer naar Iran
12. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak in het aanvullend besluit gemotiveerd in hoeverre eiser bij terugkeer in Iran het risico loopt om door de Iraanse autoriteiten ondervraagd te worden. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent eisers gestelde afvalligheid en bekering is geoordeeld, kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat eiser bij terugkeer naar Iran geen reële vrees heeft. De gestelde afvalligheid en bekering van eiser zijn ongeloofwaardig bevonden. Om die reden mag van eiser worden verwacht dat hij, indien hij bij terugkeer door de Iraanse autoriteiten wordt ondervraagd, een verklaring ondertekent dat hij over zijn afvalligheid en bekering heeft gelogen. Zo kan hij verdere problemen met de Iraanse autoriteiten voorkomen. Verweerder heeft voorts afdoende gemotiveerd aangevoerd dat eiser ook geen gevaar heeft te vrezen van zijn familie. Immers, zijn afvalligheid is ongeloofwaardig bevonden. Dit geldt ook voor de verklaringen van eiser over de bedreigingen die zijn familie naar hem heeft geuit toen hij nog in Iran verbleef. Eiser heeft deze verklaringen uitsluitend in de onderhavige procedure naar voren gebracht. Niet ten onrechte voert verweerder voorts nog aan dat de gestelde, maar ongeloofwaardig bevonden geloofsgroei niet bijdraagt aan de vrees van eiser dat hem in Iran afvalligheid van het islamitische geloof zal worden toegedicht. Deze beroepsgronden slagen niet.
14 Pag. 7 van Werkinstructie 2022/3.
Conclusie
13. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op, als volgt samengesteld:
-1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
-1 punt voor het verschijnen op de zitting van 7 juli 2022,
-1 punt voor het verschijnen op de zitting van 6 december 2022,
-0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus,
-waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1.
In totaal wordt derhalve € 2.929,50 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.929,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.