In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit, op 21 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, bij brief van 7 september 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 9 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 9 februari 2023 alsnog de aanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt, omdat dit niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 februari 2023, ongegrond verklaard, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.