ECLI:NL:RBDHA:2023:6171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische asielzoeker. De eiser, die op 6 april 2023 een asielaanvraag indiende, werd op dezelfde dag in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de maatregel op 13 april 2023 opgeheven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft op 19 april 2023 de zaak behandeld. Eiser stelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze niet noodzakelijk was voor de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel terecht was opgelegd, aangezien er onvoldoende zekerheid bestond over de nationaliteit van eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 april 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben. Op 6 april 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Op diezelfde dag is eiser in bewaring gesteld.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel heeft verweerder overwogen dat bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het
toezicht op vreemdelingen. [1]
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring vanaf de oplegging onrechtmatig is geweest. De bewaring was volgens hem niet noodzakelijk met het oog op de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Uit eerder contact met de Tunesische en Marokkaanse autoriteiten is namelijk gebleken dat eiser aldaar niet bekend is. Het was dan ook onnodig dat de nationaliteit van eiser nogmaals is onderzocht. Daarbij komt dat het dossier onvolledig is, omdat relevante informatie ontbreekt over de eerdere onderzoeken naar de nationaliteit van eiser. Daarnaast had het verweerder bij het opleggen van de maatregel al bekend moeten zijn dat eiser in Griekenland in 2016 is geregistreerd als Algerijns.
5. Eiser heeft op 6 april 2023, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, een asielaanvraag gedaan. Daarbij heeft eiser gesteld de Tunesische nationaliteit te hebben. Verweerder was gehouden om onderzoek te doen naar de inwilligbaarheid van deze aanvraag. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met documenten onderbouwd en uit eerdere informatie van de Tunesische en Marokkaanse autoriteiten was naar voren gekomen dat eiser niet een van deze nationaliteiten bezit. Gelet hierop was eisers nationaliteit niet met voldoende zekerheid bekend. De grondslag voor de maatregel was in zoverre dan ook juist. De beroepsgrond dat de bewaring niet noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser slaagt dan ook niet. Evenmin volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat er nooit een basis is geweest voor de maatregel, omdat verweerder de maatregel heeft beëindigd op grond van al eerder bekende informatie, waaruit nu het vermoeden van de Algerijnse nationaliteit wordt afgeleid. Eiser heeft zijn asielaanvraag namelijk ingetrokken op 13 april 2023. Op dat moment resteerde slechts het aanknopingspunt dat eiser mogelijk uit Algerije komt. Aangezien het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt, heeft verweerder de bewaring beëindigd.
6. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3b en 3f laten vallen.
8. De rechtbank stelt vast dat zware grond 3a niet is betwist en feitelijk juist is. Verder staat vast dat eiser onjuist heeft verklaard over zijn (gestelde Tunesische) identiteit, zodat ook de gronden 3d en 3e feitelijk juist zijn. Dat eiser stelt dat hij in de war was tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling doet hieraan niet af. Daarbij heeft eiser zijn medische omstandigheden niet onderbouwd, terwijl uit het proces-verbaal van het gehoor niet is af te leiden dat eiser niet voldoende in staat was om te worden gehoord. De zware gronden volstaan om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring ook dragen. De lichte gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
9. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel omdat dat niet doeltreffend is toe te passen. Verweerder is in dit verband ook ingegaan op de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden dat hij medicatie gebruikt om van zijn hasjverslaving af te komen en dat hij moe is van alles. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de in het detentiecentrum aanwezige medische zorg, terecht overwogen dat hieruit niet is gebleken dat de maatregel voor eiser als onevenredig bezwarend moet worden aangemerkt.
10. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig moet worden geacht.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 5.1.c, eerst lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.