ECLI:NL:RBDHA:2023:6161
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening visum kort verblijf wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf. De verzoeker, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, had een aanvraag ingediend voor een visum om zijn hoogbejaarde vader te begeleiden naar Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag afgewezen op 23 februari 2023, omdat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en er twijfels bestonden over zijn voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum.
De verzoeker stelde dat er sprake was van spoedeisend belang, omdat zijn 86-jarige vader een visum had gekregen, maar niet alleen kon reizen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet had aangetoond dat hij de beslissing op het bezwaar niet kon afwachten. Het feit dat hij zijn vader zou begeleiden, leverde geen spoedeisend belang op, en bovendien had de voorzieningenrechter geen ruimte om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien dit gelijk zou staan aan het inwilligen van de aanvraag, wat de bevoegdheid van de minister is.
Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.