ECLI:NL:RBDHA:2023:6161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening visum kort verblijf wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf. De verzoeker, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, had een aanvraag ingediend voor een visum om zijn hoogbejaarde vader te begeleiden naar Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag afgewezen op 23 februari 2023, omdat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en er twijfels bestonden over zijn voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum.

De verzoeker stelde dat er sprake was van spoedeisend belang, omdat zijn 86-jarige vader een visum had gekregen, maar niet alleen kon reizen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet had aangetoond dat hij de beslissing op het bezwaar niet kon afwachten. Het feit dat hij zijn vader zou begeleiden, leverde geen spoedeisend belang op, en bovendien had de voorzieningenrechter geen ruimte om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien dit gelijk zou staan aan het inwilligen van de aanvraag, wat de bevoegdheid van de minister is.

Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7522

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: K. Diender).

Procesverloop

Bij het besluit van 23 februari 2023 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot afgifte van een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat verzoeker het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond, niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoeker om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten.
3. Verzoeker vraagt bij wijze van een voorlopige voorziening om “spoedige afgifte visum zodat hij zijn hoogbejaarde vader kan begeleiden in diens reis naar Nederland.” Als spoedeisend belang noemt verzoeker dat aan zijn 86-jarige vader een visum is afgegeven, maar dat de vader vanwege zijn leeftijd niet alleen kan reizen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten. Verzoeker heeft als doel van zijn verblijf opgegeven dat hij zijn broer gaat bezoeken. De omstandigheid dat hij hierbij hun 86-jarige vader zal begeleiden aan wie inmiddels wel een visum is afgegeven, levert geen spoedeisend belang op. Daarbij heeft verzoeker ook niet onderbouwd dat de begeleiding van hun vader alleen door verzoeker kan worden geboden.
Daarnaast heeft het afgeven van een visum, zoals verzoeker vraagt, geen voorlopig karakter. Het toewijzen van het verzoek staat namelijk gelijk aan het inwilligen van de aanvraag. De bevoegdheid om hierover te beslissen is eerst aan verweerder en die heeft daarbij een grote beoordelingsruimte. Gelet hierop is er in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter evident geen ruimte voor het treffen van de gevraagde voorziening.
6. Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.