ECLI:NL:RBDHA:2023:6133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
NL22.13279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid en miscommunicatie tijdens gehoor

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 2 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 22 juni 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank had eerder, op 17 september 2021, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Na een aanvullend gehoor op 19 oktober 2021, heeft verweerder opnieuw de aanvraag afgewezen op 11 juli 2022, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de dood van zijn vriendin en de omstandigheden daaromheen. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser summier en ongerijmd zijn, en dat er geen overtuigende bewijsstukken zijn over de rol van eiser in de situatie. De rechtbank heeft ook de inzet van een niet-registertolk tijdens de gehoren beoordeeld en geconcludeerd dat er geen miscommunicatie heeft plaatsgevonden, ondanks de beweringen van eiser.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13279

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

Geboren [datum]
Nigeriaanse nationaliteit
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate.).

Procesverloop

Eiser heeft op 2 januari 2019 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ingediend.
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij uitspraak van 17 september 2021 (zaaknummer NL21.10221) heeft deze rechtbank en zittingsplaats – voor zover hier van belang – het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit van 22 juni 2021 wegens onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende motivering vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Er is geen hoger beroep ingesteld.
Op 19 oktober 2021 heeft verweerder eiser aanvullend gehoord.
Op 12 mei 2022 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de aanvraag van eiser af te wijzen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure opnieuw afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Een tolk is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de hiervoor genoemde uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen .
In r.o. 4.3: “Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestreden besluit zo moet worden gelezen dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser denkt dat de familie van zijn vriendin hem wil vermoorden, maar dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser daadwerkelijk vervolging door de familie van zijn vriendin boven het hoofd hangt (…) De ter zitting gepresenteerde alternatieve lezing van het besluit kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af doen, nu die alternatieve lezing in strijd is met de inhoud van het besluit”. En in r.o. 5: “Nu het beoordelen van vermoedens over wat een vreemdeling bij terugkeer te wachten staat en de zwaarwegendheid daarvan in het kader van een asielaanvraag is voorbehouden aan verweerder, zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak”.
2.
Het asielrelaas van eiser bevat de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Vriendin overleden na abortus;
3. Politie zoekt betrokkene vanwege overlijden vriendin;
4. Problemen met familie van overleden vriendin;
5. Aanval Boko Haram
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de aanval Boko Haram geloofwaardig geacht. Verweerder acht thans- anders dan in het besluit van 22 juni 2021- de overige relevante feiten ongeloofwaardig. Verweerder wijst op de uitkomst van het documentenonderzoek met betrekking tot het politiebericht. Verder vindt verweerder eisers verklaringen (over zijn vriendin, haar zwangerschap en haar overlijden nadat zij abortus heeft laten plegen) tegenstrijdig, niet overtuigend dan wel onbegrijpelijk. Ook worden de verklaringen van eiser over de problemen met de familie van zijn vriendin en dat hij door de politie wordt gezocht, niet gevolgd.
Verweerder blijft dan ook bij het eerder ingenomen standpunt dat eiser niet kan worden
aangemerkt als vluchteling en dat niet aannemelijk is gemaakt dat hij bij uitzetting naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade.
3. In beroep is namens eiser aangevoerd dat het bestreden besluit (opnieuw) in strijd met rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel is genomen nu geen sprake kan zijn van nieuwe feiten die alsnog tot ongeloofwaardigheid leiden. Aanvankelijk heeft verweerder alle elementen geloofwaardig bevonden zonder onderzoek van het politiedocument door Bureau Documenten. Dan gaat het niet aan om daarop terug te komen door de 'vondst' van zogenaamde nieuwe feiten in het eerder ter zijde gelegde materiaal aan documenten.
Verder voert eiser aan dat er minder waarde moet worden toegekend aan de conclusie van Bureau Documenten, nu de conclusie van Bureau Documenten luidt dat het document "hoogstwaarschijnlijk niet-echt” is maar geen contra-expertise kan uitvoeren. Er is ook geen sprake van equality of arms omdat er geen contra-expert beschikbaar is die een contra-expertise op het document kan verrichten.
Ook stelt eiser zich op het standpunt dat de tolk tijdens het aanvullende gehoor de Nederlandse taal onvoldoende beheerste, wat hoogstwaarschijnlijk tot misverstanden heeft geleid tijdens het gehoor en gegeven antwoorden. Tot slot betwist eiser dat hij tegenstrijdige verklaringen zou hebben verklaard over zijn asielrelaas.
4. Met betrekking tot eisers stelling dat het in strijd met het motiverings-en zorgvuldigheidsbeginsel is om het relevante element eerst geloofwaardig te achten en thans ongeloofwaardig te vinden overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling staat het verweerder vrij om terug te komen op dit eerder ingenomen geloofwaardigheidsstandpunt. Dat kan wanneer dat eerdere geloofwaardigheidsstandpunt niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud door de rechter is beoordeeld. Heeft een dergelijke beoordeling wel plaatsgevonden (zoals in de onderhavige zaak), dan is dat terugkomen eveneens mogelijk, zij het dat dan sprake moet zijn van nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd waarom in onderhavige situatie sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden, namelijk het politierapport. Verweerder had het politierapport weliswaar onder zich, maar had niet de informatie over de echtheid van het document. Dat verweerder nadien heeft gekozen voor (nader) onderzoek maakt niet dat hij het nu niet mag gebruiken. Nadien is eiser ook opnieuw gehoord naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek en heeft eiser ook de mogelijkheid gekregen om te reageren op de uitkomst van dit onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook deugdelijk gemotiveerd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Overgelegde politiedocument
5. Het Bureau Documenten heeft op verzoek van verweerder onderzoek gedaan naar het door eiser - in juni 2021- overgelegde document (“extract from crime diary”, gedateerd 25 september 2013). De uitslag van dit documentenonderzoek (16 augustus 2021) is eerst bekend geworden nadat het -vernietigde- besluit van 22 juni 2021 is genomen. . Bureau Documenten heeft het politiedocument gekwalificeerd als “hoogst waarschijnlijk niet echt” omdat:
1. De basisgegevens zijn aangebracht met een printtechniek (toner);
2. De verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat daardoor
niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
6. Eiser voert aan dat de omstandigheid dat er kennelijk vergelijksmateriaal beschikbaar is, maar dat toch niet duidelijk is of het document echt is, gelet op de conclusie ‘hoogstwaarschijnlijk niet echt’. Eiser is dan ook van mening dat beide bevindingen uit het onderzoeksrapport niet dwingen tot de conclusie dat het politiebericht hoogstwaarschijnlijk niet echt zou zijn. Dat betekent dat verweerder moet voldoen aan zijn vergewisplicht.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat de bevindingen van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een deskundigenadvies (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695). Eiser heeft althans aanvankelijk geen kwalificatie gegeven over de onderzoeksresultaten en heeft ook geen contraexpertise overgelegd. Eisers stelling dat er geen contra-expert beschikbaar is die een contra-expertise op het document kan verrichten, is niet nader door hem onderbouwd. Eiser kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat er geen sprake is van equality of arms. Niet is gebleken dat eiser geen documentexpert kon vinden, of zoals verweerder stelt, geen contact zou kunnen opnemen met de Nigeriaanse ambassade.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636, volgt dat verweerder er in beginsel van uit mag gaan dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht met zich brengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen.
Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1904, dat de vreemdeling indien hij – zoals eiser – geen contra-expertise heeft overgelegd, concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren kan brengen ten aanzien van de zorgvuldigheid van de totstandkoming van een rapport van Bureau Documenten en de begrijpelijkheid van een in een rapport gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Het is aan de vreemdeling om concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren te brengen, maar juist dit laat eiser na.
De vergewisplicht strekt niet zo ver dat in de verklaring van onderzoek dient te worden opgenomen op welk punt het document afwijkt en welk referentiemateriaal is gebruikt. Het gaat hier immers om vertrouwelijke informatie waarbij het verder inzichtelijk maken zou betekenen dat de details van het onderzoek openbaar moeten worden gemaakt waarmee vervalsers vervolgens hun voordeel kunnen doen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 17 oktober 2022 tevens verklaart dat Bureau Documenten een toelichting heeft gegeven op de verklaring van onderzoek en dat verweerder daaruit concludeert dat het onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden en dat hij de conclusies van Bureau Documenten onderschrijft. De stelling van eiser dat niet duidelijk is op basis van welke documenten Bureau Documenten de conclusies heeft getrokken, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van het onderzoeksresultaat en de daarop door verweerder gegeven toelichting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande mogen baseren op de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 16 augustus 2021 en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet van de inhoud van het overgelegde politiedocument kan worden uit gegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de niet-registertolk.
7. Eisers betoogt dat er tijdens de gehoren miscommunicatie zou hebben plaatsgevonden door de ingezette tolken. Er is tijdens het eerste gehoor, nader gehoor en bij het aanvullend gebruik gemaakt van een niet-registertolk Edo. Eiser voert aan dat de tolk het Nederlands zeer slecht beheerste waardoor de verklaringen van hem af en toe zeer moeilijk te volgen waren. De terugkoppeling leidde tot misverstanden. Bovendien is oncontroleerbaar hoe de tolk vragen die hij mogelijk verkeerd begreep heeft vertaald naar het Edo. Eiser is van mening dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
7.1.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid van dat artikel kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is indien, wegens de vereiste spoed, een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.
Verweerder heeft onbetwist verklaard dat er geen registertolk in de taal Edo is. In zo’n geval mag verweerder op grond van artikel 28, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers gebruik worden gemaakt van een niet-registertolk.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de inzet van een niet-registertolk tijdens de gehoren was gerechtvaardigd. Ten tijde van de gehoren was er namelijk geen registertolken in de taal Edo beschikbaar was. De door eiser in de beroepsgronden genoemde registertolk [naam tolk] verricht geen diensten voor de IND, blijkt uit de schriftelijke verklaring van verweerder. Met deze toelichting heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 28, derde lid, van de Wbtv om te mogen afwijken van het gebruik van een registertolk.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat tijdens het aanvullend gehoor gebruik is gemaakt van een niet-registertolk.
Ondanks de gestelde vertaal problemen door onder meer de gemachtigde van eiser, gaat de rechtbank uit van eiser zijn verklaring aan het einde van het gehoor dat hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen. Immers, uit het rapport van dat gehoor blijkt dat eiser voorafgaand aan het gehoor van 19 oktober 2021 heeft verklaard dat hij de tolk goed kan verstaan en begrijpen. Ook tijdens het gehoor is eiser de vraag gesteld of hij de tolk goed kan verstaan en begrijpen (pag. 7 en 14). Eiser antwoord daarop duidelijk “ja”. Na het gehoor heeft eiser nogmaals verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en dat hij geen vragen heeft. Daarnaast heeft eiser ook tijdens het eerste gehoor met dezelfde tolk verklaard dat hij de tolk heel goed verstaat (pag. 2 eerste gehoor) en had nadien ook geen op- of aanmerkingen over de werkwijze van de tolk (pag. 11 eerste gehoor).
Gelet op deze verklaringen is het de rechtbank, in navolging van verweerder, niet gebleken dat tijdens het gehoor sprake is geweest van miscommunicatie. Daarnaast wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat eiser tijdens het aanvullend gehoor meermaals is gevraagd of hij de tolk goed heeft kunnen verstaan en hij heeft telkens bevestigend geantwoord. Uit de correcties en aanvullingen op dit gehoor of uit zienswijze blijkt ook niet dat eiser de mening was toegedaan dat zijn verklaringen niet goed waren vertaald. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door het gebruik van deze specifieke tolk dan ook niet in zijn belangen geschaad.
Over het asielrelaas
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de dood van zijn vriendin en waarom hij daarvoor verantwoordelijk wordt gehouden. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser op essentiële punten tegenstrijdig heeft verklaard, onder andere over hoe eiser zijn vriendin heeft leren kennen, over de reden waarom hij de moeder van zijn vriendin niet beter heeft leren kennen en de gevolgen die het overlijden van zijn vriendin voor zijn moeder heeft gehad. Zo heeft eiser over het verloop van de eerste ontmoeting uiteenlopend verklaard. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaart dat hij in een huis woonde, waar ook de vriendin van zijn vriendin woonde. De vriendin van eiser kwam telkens op bezoek bij haar vriendin, de huisgenoot van eiser, en zo hebben ze elkaar leren kennen. De eerste ontmoeting was in 2012 met kerstavond (NG Pag. 10) In het aanvullend gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij zijn vriendin heeft leren kennen tijdens een verjaardagsfeest waar hij samen met zijn huisgenote was uitgenodigd. Daarbij is niet eenduidig verklaard over de reden waarom eiser de moeder van zijn vriendin niet beter heeft leren kennen. Eiser verklaart tijdens het aanvullende gehoor op pagina 6 dat hij geen tijd had om op bezoek te gaan bij de moeder omdat hij het te druk had met zijn werk. Tijdens dit gehoor verklaard eiser even later dat zijn vriendin hem nooit heeft gevraagd om samen haar familie te bezoeken.
8.1.
Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat eiser summier en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser oppervlakkig verklaard over de gesprekken die hij heeft gevoerd met zijn vriendin over het wel of niet houden van het kind. Uit het rapport van het nader gehoor is gebleken dat eiser is gevraagd naar zijn reactie toen zijn vriendin vertelde dat zij zwanger was. Eiser heeft daarop geantwoord dat zij vertelde zwanger te zijn en dat ze abortus wilde plegen. Ook heeft eiser verklaard op pagina 11 (AG) dat zijn vriendin het kind niet kon houden en ook meteen om geld had gevraagd om het te laten weghalen. Hij heeft verklaart dat hij het daar niet mee eens was en daar niet aan mee zou werken. Eiser verklaart voorts dat hij ruim een week later, nadat zij uitvoerig over de situatie hebben gepraat, geld aan haar heeft gegeven om goed en gezond te leven. Nu eiser heeft verklaard dat er meerdere gesprekken in een langere periode zijn gevoerd tussen hem en zijn vriendin, mag van hem worden verwacht dat hij daar meer kan verklaren over het wel of niet plegen van abortus en het wel of niet houden van een kind.
8.2.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de politie op zoek zou zijn naar eiser vanwege het overlijden van zijn vriendin. Het overgelegde document van de politie, dat door Bureau Documenten is onderzocht, is hoogstwaarschijnlijk niet echt. Bovendien geeft het politiebericht (uitsluitend) aan dat de vader van Caro heeft verklaard dat de zwangerschap van zijn overleden dochter werd veroorzaakt door eiser. Het zegt niets waarom eiser verantwoordelijk wordt gehouden voor het laten uitvoeren van de (verondersteld ondeskundig uitgevoerde) abortus op een geheime locatie met de dood van de dochter tot gevolg. Zelfs indien zou worden uitgegaan van de juistheid van het politiebericht (quod non) dan blijkt niet uit dat bericht dat eiser strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van zijn vriendin en zich dient te melden bij de politie.
Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser geen enkel document heeft kunnen overleggen met betrekking tot haar dood. Voorts heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet exact bekend is met de toedracht. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij hiernaar meer navraag had gedaan, bij getuigen dan wel bij de politie.
Dat er sprake is van een onmogelijke bewijslast, volgt de rechtbank niet, nu het op de weg van eiser ligt om zijn relaas aannemelijk te maken.
9. Nu verweerder het overlijden van eisers vriendin nadat zij abortus heeft laten plegen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft hij - in het verlengde daarvan - de problemen die eiser ten gevolge daarvan stelt te hebben gehad, evenmin niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Alles overziende heeft verweerder zich (reeds vanaf de eerste afwijzing van 22 juni 2021) terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van zijn verklaringen niet kan worden aangemerkt als vluchteling en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
10. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.