7.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woningoverval. De verdachte heeft de medeverdachten gezegd dat er bij de aangever wat te halen viel, heeft de weg naar de woning geleid en heeft de woning vervolgens aangewezen. Nadat de aangever de deur opende, drongen twee van de drie verdachten de woning binnen en werd de aangever door hen op zijn hoofd geslagen. Door één van de verdachten werd hij vervolgens op de grond omlaag gehouden. Nadat de verdachten de woning verlieten, bleek dat meerdere spullen van de aangever waren meegenomen.
Bij de bepaling van de aard en omvang van de op te leggen straf weegt mee welk aandeel de verdachte heeft gehad in de woningoverval. De verklaring van de verdachte dat hij slechts een beperkte rol heeft gehad, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Gelet op de verklaringen van de aangever en de twee medeverdachten (met name medeverdachte [medeverdachte 2] , die ook over zichzelf belastend heeft verklaard) gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ook in de woning is geweest ten tijde van de overval. Bovendien had de verdachte een motief en is op de camerabeelden te zien dat hij een capuchon en een mondkapje droeg toen hij het flatgebouw binnenkwam, waarmee hij zich onherkenbaar lijkt te willen maken. In de dagen na de overval is met de telefoon van de verdachte naar zeven juweliers gebeld. De rechtbank concludeert op basis van dit alles dat de verdachte juist een leidende rol heeft gehad.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de aangever kennelijk door hem specifiek is gekozen, omdat hij wist dat er bij de aangever iets te halen viel. Dit maakt het feit des te meer intimiderend. Door zo te handelen heeft de verdachte de aangever grote angst aangejaagd. Uit de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat de overval de aangever nog altijd bezighoudt en van invloed is op zijn dagelijks leven. De aangever heeft na de overval psychische hulp moeten inschakelen, maar is nog altijd bang om de verdachten tegen te komen. De aangever voelde zich daarna onveilig in zijn eigen woning, terwijl de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig hoort te voelen. Het gevoel van veiligheid is door de verdachte in ernstige mate en op grove wijze aangetast. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan, dat hij kennelijk enkel heeft gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin en niet aan de gevolgen van de overval voor de aangever.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een ambtenaar in functie. Het uitschelden van een ambtenaar getuigt van een gebrek aan respect tegenover de handhaver, die in de uitoefening van zijn bediening was.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan drie verkeersfeiten. De verdachte heeft als bestuurder van een scooter, terwijl hij geen rijbewijs had en de haaientanden negeerde, een verkeersongeval veroorzaakt waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De verdachte heeft de aangeefster geen voorrang gegeven, waardoor zij op elkaar gebotst zijn en ten val zijn gekomen. Door deze botsing heeft de aangeefster letsel opgelopen en is haar scooter beschadigd geraakt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij na het ongeluk is doorgereden en dat hij zich dus geenszins heeft bekommerd om de aangeefster.
Strafblad
De rechtbank ziet op het strafblad van de verdachte van 22 februari 2023 dat hij eerder is veroordeeld voor gewelds-, vermogens- en verkeersdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 19 januari 2023 en de aanvullende brief van de PJ-rapporteur van 29 maart 2023, en de adviezen van Reclassering Nederland van 24 januari 2023 en 3 april 2023. Ook heeft de rechtbank een rapportage ontvangen van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSJ&J) d.d. 12 april 2023. Hieruit komt het volgende naar voren.
Pro Justitia-rapportage van 19 januari 2023
Samenvattend kan worden gesteld dat er vanuit onderhavig onderzoek bij de verdachte geen psychische stoornis wordt vastgesteld. Wel is er, in beschrijvende zin, sprake van zwakbegaafdheid en een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Differentiaal diagnostisch dient er te worden gedacht aan een licht verstandelijke beperking, cognitieve beperkingen vanuit een erfelijke (neurologische) afwijking dan wel syndroom als gevolg van inteelt en, daarnaast, een normoverschrijdende gedragsstoornis. Tot slot is er sprake van problemen verband houdend met justitiële maatregelen.
De verdachte valt in de categorie adolescenten (leeftijd 18 tot 23 jaar). De onderzoeker adviseert om de verdachte, indien het hem ten laste gelegde feit bewezen zou worden geacht, volgens het jeugdstrafrecht te veroordelen. De volgende indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht zijn aanwezig: voor wat betreft zijn handelingsvaardigheden: er zijn aanwijzingen voor functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau, de verdachte kan de risico’s van zijn handelen beperkt inschatten, hij kan zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren (is nog voor een deel afhankelijk van moeder), hij handelt zonder na te denken en hij komt in het contact met hem beduidend jonger dan zijn kalenderleeftijd over. Voor wat betreft pedagogische beïnvloeding: de verdachte heeft mogelijkheden zich verder te ontwikkelen door een pedagogische aanpak, continuering van scholing is van belang en de verdachte neemt actief deel aan het gezin van herkomst.
Ten aanzien van contra-indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht worden eveneens enige argumenten gevonden. Met betrekking tot justitiële voorgeschiedenis komen enigszins contra-indicaties naar voren: de verdachte heeft in enige mate een (jaren-)lange justitiële voorgeschiedenis. Met betrekking tot criminele levensstijl zijn er enige aanwijzingen voor criminele associaties (de verdachte lijkt zich te bevinden onder jongeren die tevens met Justitie in aanraking komen).
Bovenstaande overwegend, kan worden geconcludeerd dat het jeugdstrafrecht op dit moment nog het beste lijkt aan te sluiten bij de ontwikkeling van de verdachte, met name gezien zijn sociaal emotionele ontwikkelingsachterstand en ten gunste van zijn thans bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De brief van de rapporteur, drs. [GZ psycholoog] , d.d. 29 maart 2023
De moeilijkheid met betrekking tot de onduidelijkheid over de haalbaarheid van een interventie, zit vooral in de twijfels over de leerbaarheid van de verdachte. Mocht er sprake zijn van een neurocognitieve beperking, schade of genetische afwijking kan dit blijvende gevolgen hebben voor zijn leerbaarheid. Wanneer deze beperkt is zal de verdachte vooral gebaat zijn bij bescherming en begeleiding. Binnen het volwassenstrafrecht zal hij meer aangesproken worden op zelfstandigheid en autonomie, hetgeen bij de verdachte juist achter is in ontwikkeling. De reclassering heeft vooral bezwaren met betrekking tot de uitvoerbaarheid, hetgeen begrijpelijk is vanuit de eerdere ervaringen met deze jongeman. Dit zal in het volwassenstrafrecht niet anders zijn. De verdachte heeft juist de bescherming en het ontwikkelingsgerichte karakter van een jeugdinterventie nodig om daarna, afhankelijk van de uitslag van het neurologisch en klinisch genetisch onderzoek, zo nodig door te stromen naar langdurige beschermde zorg.
De rapportage van de WSJ&J van 12 april 2023:
De verdachte heeft behoefte aan duidelijkheid, structuur en toezicht. Er is hard gewerkt en veel ingezet, maar de hulp die echt nodig werd geacht zagen de verdachte en zijn moeder niet zitten. Na een veroordeling was er altijd spijt en beloofde hij beterschap. Dan ging het enige tijd goed, maar vervolgens verslapte de aandacht weer. Nu lijkt er sprake van een doorbraak. De verdachte is gemotiveerd en blijft herhalen dat hij de koers van de jeugdreclassering wil gaan volgen. Hij heeft angstgevoelens dat hij mogelijk overgedragen zal worden aan Reclassering Nederland, dat wil hij perse niet. De jeugdreclassering heeft een stevig pakket aan voorwaarden samengesteld. Een proeftijd van drie jaar zal helpend zijn om hem blijvend te steunen en te motiveren.
Het advies van Reclassering Nederland d.d. 3 april 2023
De reclassering blijft bij het eerder gegeven advies om het volwassenstrafrecht toe te passen. Zij sluit zich aan bij de indicaties die de PJ-rapporteur constateert ten aanzien van de
handelingsvaardigheden van de heer [verdachte] , maar ziet deze indicaties niet als
doorslaggevend voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De sociaal-emotionele
ontwikkelingsachterstand en de zwakbegaafdheid zullen in het ‘volwassen’ leven van de verdachte ook aanwezig zijn. Om de kans op recidive op langer termijn te kunnen beperken, moet ook worden gekeken naar de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de interventies op de langere termijn.
De verdachte heeft een uitgebreid justitieel verleden. Hij heeft een veertien pagina’s tellend strafblad. Sinds juni 2018 staat hij onder toezicht van de jeugdreclassering. Gedurende de periode dat hij onder toezicht heeft gestaan zijn diverse interventies opgelegd: ITB Harde Kern (2x), ITB-CRIEM, een meldplicht, een behandelverplichting, woonbegeleiding/maatschappelijke opvang en meewerken aan ambulante begeleiding. Dit heeft niet het gewenste effect gesorteerd. De reclassering kan niet anders dan concluderen dat alle mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn uitgeput. De reclassering vraagt zich dan ook af waarom een afdoening middels het jeugdstrafrecht nu wel een positief effect zal sorteren.
De reclassering acht het van belang dat wordt gekeken naar de behoeften en mogelijkheden op langere termijn om de risico’s te kunnen beperken. De verdachte wordt in september 2023 drieëntwintig, waarbij hij in het maatschappelijk verkeer als ‘volwassene’ zal worden gezien. Een afdoening middels het jeugdstrafrecht zal hulpverlening, passend bij deze leeftijd, bemoeilijken. Dit kan ook een negatieve invloed hebben op het terugdringen van recidive. Bij een veroordeling volgens het volwassenenstrafrecht zullen er meer mogelijkheden zijn om hem de passende hulpverlening te bieden, in de vorm van een begeleide woonvorm, ambulante begeleiding of dagbesteding.
Bij begeleiding door de volwassenenreclassering zal, gelet op de ontwikkelingsachterstand, rekening worden gehouden met de beperkte zelfstandigheid en autonomie. Dit kan ondervangen worden middels een begeleide woonvorm al dan niet in combinatie met ambulante begeleiding.
Mevrouw [GZ psycholoog] , PJ-rapporteur en GZ-psycholoog, heeft als deskundige ter zitting het volgende verklaard. De handelingsvaardigheden van de verdachte zijn beperkt, ongeacht of daar een neurocognitieve stoornis of een normoverschrijdende gedragsstoornis aan ten grondslag ligt. Het verschil in leerbaarheid is wel afhankelijk van welke stoornis de verdachte heeft, wat ook uitmaakt voor de in te zetten interventie. Het klinisch-genetisch onderzoek hiernaar is echter nog niet afgerond. Toch zal, ongeacht de uitkomst hiervan, het jeugdstrafrecht toegepast moeten worden. Pedagogische interventies zullen namelijk beter aansluiten bij de verdachte.
Mevrouw [deskundige 1] heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter zitting verklaard dat de verdachte gemotiveerd is voor het reclasseringstraject. Hij is alle afspraken bij het LUMC nagekomen en is ook geïnteresseerd in de uitkomst van het onderzoek. Ook heeft de verdachte akkoord gegeven voor de aanvragen van curatele en een Wajong-uitkering, waar hij zich eerst juist altijd tegen verzette. Waar voorheen nauwelijks kon worden doorgepakt, is nu een grote verandering merkbaar.
Mevrouw [deskundige 2] heeft, namens Reclassering Nederland, als deskundige ter zitting het volgende verklaard. De interventies in het jeugdstrafrecht hebben tot op heden niet tot het juiste effect geleid. Dan moet afgevraagd worden wat er wel nodig is. Binnen de volwassenenreclassering zijn er meer mogelijkheden om de verdachte te begeleiden. Ook kan hij via die weg makkelijker doorstromen naar een meer zelfstandige woonvorm, omdat die voornamelijk vanuit het volwassenenstrafrecht gefinancierd wordt.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenstrafrecht of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte was ten tijde van de feiten 21 jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenstrafrecht. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. Zo zijn er in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat hij pedagogisch beïnvloedbaar is. Er is sprake van een aanzienlijke justitiële voorgeschiedenis en een zeer grote hoeveelheid aan politiemutaties. Ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten liep de verdachte in meerdere proeftijden en werd hij al geruime tijd begeleid door de jeugdreclassering en een coach. Ook werd eenmaal ITB Criem en tweemaal ITB Harde Kern ingezet. Al deze ingezette interventies hebben er niet toe geleid dat de verdachte geen nieuwe strafbare feiten pleegde. Ook zijn bij de verdachte stoornissen vastgesteld die niet zullen verdwijnen.
Daarnaast is de verdachte inmiddels bijna 23 jaar oud. Op enig moment zal hij toch als volwassene moeten gaan deelnemen aan het maatschappelijke leven. Hoewel de rechtbank, net als de deskundigen, indicaties ziet voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, zijn de mogelijkheden om de verdachte binnen het jeugdstrafrecht verder te helpen, uitgeput. Het volwassenstrafrecht biedt meer passende en meer duurzame mogelijkheden voor begeleiding en hulpverlening, hetgeen ook van belang is ter voorkoming van verdere recidive. Al met al zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om opnieuw tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan. De verdachte wordt dan ook volgens het volwassenstrafrecht berecht.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Een deel van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte na zijn detentieperiode gedurende de proeftijd in beeld blijft bij de reclassering voor begeleiding en eventuele interventie. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank aan de ene kant rekening met de recidive en het feit dat de verdachte in meerdere proeftijden liep. Aan de andere kant wegen mee het tijdsverloop van deze zaken, maar ook de jong meerderjarige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke problematiek. De rechtbank zal om die reden afwijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een boete van in totaal € 440,00 opleggen voor de begane overtredingen.