ECLI:NL:RBDHA:2023:6131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
09/009469-22, 09/293346-22 en 09/238920-22 (gev); 09/026778-21 (tul), 09/194380-20 (tul) en 09/265009-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van volwassenstrafrecht bij jeugddelinquent met een strafblad en psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder een woningoverval, belediging van een ambtenaar in functie en verkeersdelicten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het volwassenstrafrecht van toepassing is, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte, vanwege zijn aanzienlijke justitiële voorgeschiedenis en de ernst van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er geldboetes opgelegd van €190,00 en €250,00 voor de verkeersdelicten. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van €2.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel van €2.500,00 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank heeft de proeftijd van een eerder opgelegde werkstraf verlengd, gezien de nieuwe strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummers: 09/009469-22, 09/293346-22 en 09/238920-22 (gev);
09/026778-21 (tul), 09/194380-20 (tul) en 09/265009-21 (tul)
Datum uitspraak: 26 april 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de (kies tussen de alternatieven)zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] te Rotterdam,
adres: [adres] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in de P.I. te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023.
De officier van justitie in deze zaak is mr. C.M. Offers en de advocaat van de verdachte is mr. V.S. Nolet te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, na wijziging van de tenlastelegging, samengevat, van beschuldigd dat hij
 op 24 december 2021 in Leiden samen met anderen een woning heeft overvallen en daarbij tegen [slachtoffer 1] geweld heeft gebruikt, dan wel gedreigd heeft met geweld, (primair), of hier medeplichtig aan is geweest (subsidiair)
(09/009469-22);
 op 7 juni 2022 in Leiden twee Buitengewoon Opsporingsambtenaren heeft beledigd
(09/293346-22);
 op 17 mei 2022 in Leiden is doorgereden na een aanrijding, waarbij hij [slachtoffer 3] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten
(09/238920-22 feit 1);
 op 17 mei 2022 in Leiden [slachtoffer 3] geen voorrang heeft verleend, waardoor letsel is ontstaan
(09/238920-22 feit 2);
 op 17 mei 2022 in Leiden zonder rijbewijs op een scooter heeft gereden
(09/238920-22 feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen. De rechtbank heeft volstaan met een opsomming, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Om die reden kan het onder 09/009469-22, 09/293346-22 en 09/238920-22 feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde ook zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
Van de onder 09/293346-22 tenlastegelegde belediging van [slachtoffer 2] zal de verdachte worden vrijgesproken, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het de verdachte was die de tenlastegelegde beledigende woorden tegen [slachtoffer 2] uitte.

4.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/009469-22, 09/293346-22 en 09/238920-22 feiten 1, 2 en 3(vul de feitaanduidingen in) tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
09/009469-22
hij op 24 december 2021 te Leiden, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon en sieraden en parfumflessen en rugtassen
van[slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen tegen zijn rug te slaan en vuistslagen op/tegen zijn hoofd te geven en door voornoemde [slachtoffer 1] in bedwang en omlaag te houden;
09/293346-22
hij op 7 juni 2022 te Leiden opzettelijk [slachtoffer/verbalisant] , Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijnbediening, in
zijntegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hemde woorden toe te voegen: "Kanker bitch boy";
09/238920-22
1
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Leiden op de Driemanschapskade,
op 17 mei 2022
dievoornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, [slachtoffer 3] , aan wie bij dat ongeval letsel en schade was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
2
hij op 17 mei 2022 te Leiden als bestuurder van een scooter, merk: Piaggio zip, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
de VanLimburg Stirumstraat, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg
deDriemanschapskade, op het wegdek haaientanden waren aangebracht, de bestuurder van een bromfiets op die kruisende weg, te weten [slachtoffer 3] , geen voorrang heeft gegeven, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
3
hij op 17 mei 2022 te Leiden als bestuurder van een motorrijtuig, scooter, heeft gereden op de weg,
de VanLimburg Stirumstraat en Driemanschapskade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar.(vul de feitaanduidingen in)

7.De straf en/of maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek. Voor de onder 09/238920-22 tenlastegelegde feiten 2 en 3 heeft zij een geldboete van € 190,00 respectievelijk € 250,00 geëist. De officier van justitie heeft toepassing van het volwassenstrafrecht gevorderd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een gevangenisstraf bepleit, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en met een groot voorwaardelijk deel. Ook moet de verdachte een taakstraf opgelegd krijgen. Bij de strafoplegging moet rekening gehouden worden met de rol van de verdachte in het onder 09/009469-22 tenlastegelegde. Deze is namelijk beperkt geweest, nu de verdachte niet in de woning van de aangever is geweest en niet diegene is geweest die geweld heeft gebruikt. Door de verdediging is daarnaast toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woningoverval. De verdachte heeft de medeverdachten gezegd dat er bij de aangever wat te halen viel, heeft de weg naar de woning geleid en heeft de woning vervolgens aangewezen. Nadat de aangever de deur opende, drongen twee van de drie verdachten de woning binnen en werd de aangever door hen op zijn hoofd geslagen. Door één van de verdachten werd hij vervolgens op de grond omlaag gehouden. Nadat de verdachten de woning verlieten, bleek dat meerdere spullen van de aangever waren meegenomen.
Bij de bepaling van de aard en omvang van de op te leggen straf weegt mee welk aandeel de verdachte heeft gehad in de woningoverval. De verklaring van de verdachte dat hij slechts een beperkte rol heeft gehad, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Gelet op de verklaringen van de aangever en de twee medeverdachten (met name medeverdachte [medeverdachte 2] , die ook over zichzelf belastend heeft verklaard) gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ook in de woning is geweest ten tijde van de overval. Bovendien had de verdachte een motief en is op de camerabeelden te zien dat hij een capuchon en een mondkapje droeg toen hij het flatgebouw binnenkwam, waarmee hij zich onherkenbaar lijkt te willen maken. In de dagen na de overval is met de telefoon van de verdachte naar zeven juweliers gebeld. De rechtbank concludeert op basis van dit alles dat de verdachte juist een leidende rol heeft gehad.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de aangever kennelijk door hem specifiek is gekozen, omdat hij wist dat er bij de aangever iets te halen viel. Dit maakt het feit des te meer intimiderend. Door zo te handelen heeft de verdachte de aangever grote angst aangejaagd. Uit de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat de overval de aangever nog altijd bezighoudt en van invloed is op zijn dagelijks leven. De aangever heeft na de overval psychische hulp moeten inschakelen, maar is nog altijd bang om de verdachten tegen te komen. De aangever voelde zich daarna onveilig in zijn eigen woning, terwijl de woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig hoort te voelen. Het gevoel van veiligheid is door de verdachte in ernstige mate en op grove wijze aangetast. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan, dat hij kennelijk enkel heeft gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin en niet aan de gevolgen van de overval voor de aangever.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een ambtenaar in functie. Het uitschelden van een ambtenaar getuigt van een gebrek aan respect tegenover de handhaver, die in de uitoefening van zijn bediening was.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan drie verkeersfeiten. De verdachte heeft als bestuurder van een scooter, terwijl hij geen rijbewijs had en de haaientanden negeerde, een verkeersongeval veroorzaakt waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De verdachte heeft de aangeefster geen voorrang gegeven, waardoor zij op elkaar gebotst zijn en ten val zijn gekomen. Door deze botsing heeft de aangeefster letsel opgelopen en is haar scooter beschadigd geraakt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij na het ongeluk is doorgereden en dat hij zich dus geenszins heeft bekommerd om de aangeefster.
Strafblad
De rechtbank ziet op het strafblad van de verdachte van 22 februari 2023 dat hij eerder is veroordeeld voor gewelds-, vermogens- en verkeersdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 19 januari 2023 en de aanvullende brief van de PJ-rapporteur van 29 maart 2023, en de adviezen van Reclassering Nederland van 24 januari 2023 en 3 april 2023. Ook heeft de rechtbank een rapportage ontvangen van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSJ&J) d.d. 12 april 2023. Hieruit komt het volgende naar voren.
Pro Justitia-rapportage van 19 januari 2023
Samenvattend kan worden gesteld dat er vanuit onderhavig onderzoek bij de verdachte geen psychische stoornis wordt vastgesteld. Wel is er, in beschrijvende zin, sprake van zwakbegaafdheid en een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Differentiaal diagnostisch dient er te worden gedacht aan een licht verstandelijke beperking, cognitieve beperkingen vanuit een erfelijke (neurologische) afwijking dan wel syndroom als gevolg van inteelt en, daarnaast, een normoverschrijdende gedragsstoornis. Tot slot is er sprake van problemen verband houdend met justitiële maatregelen.
De verdachte valt in de categorie adolescenten (leeftijd 18 tot 23 jaar). De onderzoeker adviseert om de verdachte, indien het hem ten laste gelegde feit bewezen zou worden geacht, volgens het jeugdstrafrecht te veroordelen. De volgende indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht zijn aanwezig: voor wat betreft zijn handelingsvaardigheden: er zijn aanwijzingen voor functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau, de verdachte kan de risico’s van zijn handelen beperkt inschatten, hij kan zijn eigen gedrag nauwelijks organiseren (is nog voor een deel afhankelijk van moeder), hij handelt zonder na te denken en hij komt in het contact met hem beduidend jonger dan zijn kalenderleeftijd over. Voor wat betreft pedagogische beïnvloeding: de verdachte heeft mogelijkheden zich verder te ontwikkelen door een pedagogische aanpak, continuering van scholing is van belang en de verdachte neemt actief deel aan het gezin van herkomst.
Ten aanzien van contra-indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht worden eveneens enige argumenten gevonden. Met betrekking tot justitiële voorgeschiedenis komen enigszins contra-indicaties naar voren: de verdachte heeft in enige mate een (jaren-)lange justitiële voorgeschiedenis. Met betrekking tot criminele levensstijl zijn er enige aanwijzingen voor criminele associaties (de verdachte lijkt zich te bevinden onder jongeren die tevens met Justitie in aanraking komen).
Bovenstaande overwegend, kan worden geconcludeerd dat het jeugdstrafrecht op dit moment nog het beste lijkt aan te sluiten bij de ontwikkeling van de verdachte, met name gezien zijn sociaal emotionele ontwikkelingsachterstand en ten gunste van zijn thans bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De brief van de rapporteur, drs. [GZ psycholoog] , d.d. 29 maart 2023
De moeilijkheid met betrekking tot de onduidelijkheid over de haalbaarheid van een interventie, zit vooral in de twijfels over de leerbaarheid van de verdachte. Mocht er sprake zijn van een neurocognitieve beperking, schade of genetische afwijking kan dit blijvende gevolgen hebben voor zijn leerbaarheid. Wanneer deze beperkt is zal de verdachte vooral gebaat zijn bij bescherming en begeleiding. Binnen het volwassenstrafrecht zal hij meer aangesproken worden op zelfstandigheid en autonomie, hetgeen bij de verdachte juist achter is in ontwikkeling. De reclassering heeft vooral bezwaren met betrekking tot de uitvoerbaarheid, hetgeen begrijpelijk is vanuit de eerdere ervaringen met deze jongeman. Dit zal in het volwassenstrafrecht niet anders zijn. De verdachte heeft juist de bescherming en het ontwikkelingsgerichte karakter van een jeugdinterventie nodig om daarna, afhankelijk van de uitslag van het neurologisch en klinisch genetisch onderzoek, zo nodig door te stromen naar langdurige beschermde zorg.
De rapportage van de WSJ&J van 12 april 2023:
De verdachte heeft behoefte aan duidelijkheid, structuur en toezicht. Er is hard gewerkt en veel ingezet, maar de hulp die echt nodig werd geacht zagen de verdachte en zijn moeder niet zitten. Na een veroordeling was er altijd spijt en beloofde hij beterschap. Dan ging het enige tijd goed, maar vervolgens verslapte de aandacht weer. Nu lijkt er sprake van een doorbraak. De verdachte is gemotiveerd en blijft herhalen dat hij de koers van de jeugdreclassering wil gaan volgen. Hij heeft angstgevoelens dat hij mogelijk overgedragen zal worden aan Reclassering Nederland, dat wil hij perse niet. De jeugdreclassering heeft een stevig pakket aan voorwaarden samengesteld. Een proeftijd van drie jaar zal helpend zijn om hem blijvend te steunen en te motiveren.
Het advies van Reclassering Nederland d.d. 3 april 2023
De reclassering blijft bij het eerder gegeven advies om het volwassenstrafrecht toe te passen. Zij sluit zich aan bij de indicaties die de PJ-rapporteur constateert ten aanzien van de
handelingsvaardigheden van de heer [verdachte] , maar ziet deze indicaties niet als
doorslaggevend voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De sociaal-emotionele
ontwikkelingsachterstand en de zwakbegaafdheid zullen in het ‘volwassen’ leven van de verdachte ook aanwezig zijn. Om de kans op recidive op langer termijn te kunnen beperken, moet ook worden gekeken naar de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de interventies op de langere termijn.
De verdachte heeft een uitgebreid justitieel verleden. Hij heeft een veertien pagina’s tellend strafblad. Sinds juni 2018 staat hij onder toezicht van de jeugdreclassering. Gedurende de periode dat hij onder toezicht heeft gestaan zijn diverse interventies opgelegd: ITB Harde Kern (2x), ITB-CRIEM, een meldplicht, een behandelverplichting, woonbegeleiding/maatschappelijke opvang en meewerken aan ambulante begeleiding. Dit heeft niet het gewenste effect gesorteerd. De reclassering kan niet anders dan concluderen dat alle mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn uitgeput. De reclassering vraagt zich dan ook af waarom een afdoening middels het jeugdstrafrecht nu wel een positief effect zal sorteren.
De reclassering acht het van belang dat wordt gekeken naar de behoeften en mogelijkheden op langere termijn om de risico’s te kunnen beperken. De verdachte wordt in september 2023 drieëntwintig, waarbij hij in het maatschappelijk verkeer als ‘volwassene’ zal worden gezien. Een afdoening middels het jeugdstrafrecht zal hulpverlening, passend bij deze leeftijd, bemoeilijken. Dit kan ook een negatieve invloed hebben op het terugdringen van recidive. Bij een veroordeling volgens het volwassenenstrafrecht zullen er meer mogelijkheden zijn om hem de passende hulpverlening te bieden, in de vorm van een begeleide woonvorm, ambulante begeleiding of dagbesteding.
Bij begeleiding door de volwassenenreclassering zal, gelet op de ontwikkelingsachterstand, rekening worden gehouden met de beperkte zelfstandigheid en autonomie. Dit kan ondervangen worden middels een begeleide woonvorm al dan niet in combinatie met ambulante begeleiding.
Mevrouw [GZ psycholoog] , PJ-rapporteur en GZ-psycholoog, heeft als deskundige ter zitting het volgende verklaard. De handelingsvaardigheden van de verdachte zijn beperkt, ongeacht of daar een neurocognitieve stoornis of een normoverschrijdende gedragsstoornis aan ten grondslag ligt. Het verschil in leerbaarheid is wel afhankelijk van welke stoornis de verdachte heeft, wat ook uitmaakt voor de in te zetten interventie. Het klinisch-genetisch onderzoek hiernaar is echter nog niet afgerond. Toch zal, ongeacht de uitkomst hiervan, het jeugdstrafrecht toegepast moeten worden. Pedagogische interventies zullen namelijk beter aansluiten bij de verdachte.
Mevrouw [deskundige 1] heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter zitting verklaard dat de verdachte gemotiveerd is voor het reclasseringstraject. Hij is alle afspraken bij het LUMC nagekomen en is ook geïnteresseerd in de uitkomst van het onderzoek. Ook heeft de verdachte akkoord gegeven voor de aanvragen van curatele en een Wajong-uitkering, waar hij zich eerst juist altijd tegen verzette. Waar voorheen nauwelijks kon worden doorgepakt, is nu een grote verandering merkbaar.
Mevrouw [deskundige 2] heeft, namens Reclassering Nederland, als deskundige ter zitting het volgende verklaard. De interventies in het jeugdstrafrecht hebben tot op heden niet tot het juiste effect geleid. Dan moet afgevraagd worden wat er wel nodig is. Binnen de volwassenenreclassering zijn er meer mogelijkheden om de verdachte te begeleiden. Ook kan hij via die weg makkelijker doorstromen naar een meer zelfstandige woonvorm, omdat die voornamelijk vanuit het volwassenenstrafrecht gefinancierd wordt.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenstrafrecht of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte was ten tijde van de feiten 21 jaar oud en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenstrafrecht. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en het jeugdstrafrecht toe te passen. Zo zijn er in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat hij pedagogisch beïnvloedbaar is. Er is sprake van een aanzienlijke justitiële voorgeschiedenis en een zeer grote hoeveelheid aan politiemutaties. Ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten liep de verdachte in meerdere proeftijden en werd hij al geruime tijd begeleid door de jeugdreclassering en een coach. Ook werd eenmaal ITB Criem en tweemaal ITB Harde Kern ingezet. Al deze ingezette interventies hebben er niet toe geleid dat de verdachte geen nieuwe strafbare feiten pleegde. Ook zijn bij de verdachte stoornissen vastgesteld die niet zullen verdwijnen.
Daarnaast is de verdachte inmiddels bijna 23 jaar oud. Op enig moment zal hij toch als volwassene moeten gaan deelnemen aan het maatschappelijke leven. Hoewel de rechtbank, net als de deskundigen, indicaties ziet voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, zijn de mogelijkheden om de verdachte binnen het jeugdstrafrecht verder te helpen, uitgeput. Het volwassenstrafrecht biedt meer passende en meer duurzame mogelijkheden voor begeleiding en hulpverlening, hetgeen ook van belang is ter voorkoming van verdere recidive. Al met al zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om opnieuw tot toepassing van het jeugdstrafrecht over te gaan. De verdachte wordt dan ook volgens het volwassenstrafrecht berecht.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Een deel van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte na zijn detentieperiode gedurende de proeftijd in beeld blijft bij de reclassering voor begeleiding en eventuele interventie. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank aan de ene kant rekening met de recidive en het feit dat de verdachte in meerdere proeftijden liep. Aan de andere kant wegen mee het tijdsverloop van deze zaken, maar ook de jong meerderjarige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke problematiek. De rechtbank zal om die reden afwijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een boete van in totaal € 440,00 opleggen voor de begane overtredingen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

09/009469-22
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 14.932.58, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 17.432,58 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, verminderd met € 5.000,00 reeds vergoede schade.
09/293346-22
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd.
[slachtoffer/verbalisant] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijsbaar is, net als de vordering van benadeelde partij [slachtoffer/verbalisant] . De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] zal niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, nu vrijspraak is verzocht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De materiële schade zal gematigd moeten worden met een bedrag van ten minste € 7.000,00, nu de vordering ten aanzien van de gouden sieraden onvoldoende is onderbouwd. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden afgewezen, aangezien niet de verdachte, maar de medeverdachte deze beledigingen zou hebben geuit. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer/verbalisant] is primair afwijzing bepleit, en subsidiair matiging, omdat de vordering erg zwaar is aangezet.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet in de toelichting onvoldoende onderbouwing dat de sieraden daadwerkelijk zoveel gekost hebben. daarnaast is niet duidelijk wanneer de aangever deze heeft aangeschaft. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat de sieraden van echt goud en zilver zijn. Aan de benadeelde partij de gelegenheid bieden tot nadere bewijslevering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor de benadeelde partij, voor het gevorderde bedrag toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 24 december 2021.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt vast dat gijzeling kan worden toegepast met een maximum van 35 dagen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer/verbalisant]
De rechtbank zal de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank kan onvoldoende vaststellen wat de geleden schade is. Het uitzoeken hiervan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de proeftijd van de bij vonnis van de politierechter d.d. 15 april 2021 voorwaardelijk opgelegde werkstraf (parketnummer
09/026778-21) verlengd moet worden. De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Door de proeftijd te verlengen, zal bovendien de overgang van het jeugdstrafrecht naar het volwassenstrafrecht soepeler verlopen. Ook kan via deze weg de voorgestelde woonvorm ingezet worden onder de financiering via het jeugdstrafrecht, en kan ook de coaching vanuit Its4Sure blijven doorlopen.
De vorderingen tenuitvoerlegging met parketnummers
09/194380-20en
09/265009-21zullen worden afgewezen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 47, 57, 62, 63, 266, 267, 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 7, 107, 176(vul de feitaanduidingen in) en 177 van Wegenverkeerswet 1994(vul de feitaanduidingen in) en de artikelen 62 en 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/009469-22, 09/293346-22 en 09/238920-22 feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
09/009469-22
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
09/293346-22
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
09/238920-22
Feit 1:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2:
overtreding van het bepaalde bij artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
Feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en/of maatregel
veroordeelt de verdachte tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze gevangenisstraf wordt afgetrokken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en zich zal melden bij de reclassering, zo lang als de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa-plus of een soortgelijke interventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
4. dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan een intake bij en het verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, zo lang als de reclassering dat noodzakelijk acht;
5. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer:

- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;

en met de medeverdachten:
-
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 3] ;
-
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 4] ;
6. dat hij zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van vijfhonderd meter van de woning van de aangever, te weten het Jacques Urlusplantsoen 265 te Leiden, zo lang als de reclassering dit noodzakelijk vindt;
7. dat hij gedurende de proeftijd een zinvolle en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding zal hebben;
8. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan een coachingstraject en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt, voor zo lang als de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van
09/238920-22 onder feit 2tot:
een
geldboetevan
€ 190,00;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 3 dagen;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van
09/238920-22 onder feit 3tot:
een
geldboetevan
€ 250,00;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 5 dagen;
schadevergoeding
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 2.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
Benadeelde partij [slachtoffer/verbalisant]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vorderingen tenuitvoerlegging
09/026778-21
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 15 april 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf met één jaar;
09/194380-20
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 21 oktober 2020 opgelegde werkstraf;
09/265009-21
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 17 december 2021 opgelegde werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. B.A. Sturm, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 26 april 2023.