2.1.Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd nu hij de vrije termijn met 100 dagen heeft overschreden.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het opgelegde inreisverbod en voert – kort samengevat – het volgende aan. De procedure voor het indienen van een zienswijze is erg onduidelijk. Dat de zienswijze in eerste instantie niet is ontvangen door verweerder zou daarom geen rol mogen spelen bij de beslissing. Daarnaast staat in het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2022 eerst dat er niet tijdig een zienswijze is ingediend, maar wordt vervolgens medegedeeld dat er via een andere route een zienswijze is ingediend. Ook dit is niet duidelijk. Verder is eiser op 12 maart 2022 Nederland binnengekomen en op 6 september 2022 vertrokken, wat betekent dat hij maximaal 88 dagen in Nederland is geweest. Een inreisverbod van één jaar was daarom gebruikelijk geweest. Tot slot voert eiser aan dat er geen sprake was van kwade opzet. Hij was zich niet bewust van de consequenties van het overschrijden van de vrije termijn. Het inreisverbod valt hem en zijn partner erg zwaar, omdat zij elkaar door het inreisverbod twee jaar zouden moeten missen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 1 maart 2022 het Schengengebied via Madrid is ingereisd en op 6 september 2022 het Schengengebied heeft verlaten. Eiser heeft daarmee de vrije termijn van 90 dagen met meer dan drie dagen, namelijk met 100 dagen, overschreden. Dat eiser slechts 88 van de 100 dagen in Nederland heeft verbleven, is hierbij niet relevant. Het gaat namelijk om het aantal dagen dat de vreemdeling illegaal op het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven. Voor het aftrekken van de 28 dagen die zijn gegeven in het terugkeerbesluit, biedt de wet geen mogelijkheid. Verweerder heeft in lijn met de wettelijke bepalingen en zijn eigen beleid gehandeld door het inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen.
5. In beginsel legt verweerder een inreisverbod voor twee jaar op, tenzij er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden worden aangevoerd en onderbouwd. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is van kwade opzet en dat hij en zijn Nederlandse partner verliefd zijn. Zij hebben zich niet beseft dat overschrijding van de vrije termijn zulke grote gevolgen zou hebben. Hoewel de rechtbank dit begrijpelijk acht, kunnen deze omstandigheden niet worden gezien als bijzondere individuele omstandigheden.
Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eiser zelf zijn vlucht heeft omgeboekt, terwijl hij wist dan wel had moeten weten dat hij hierdoor de termijn dat hij in Nederland mocht blijven zou overschrijden. Dit heeft verweerder daarom redelijkerwijs voor rekening en risico van eiser kunnen laten komen. Ook de omstandigheid dat het inreisverbod zwaar valt voor eiser en zijn partner nu zij elkaar hierdoor lange periode niet kunnen zien in Nederland, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden voor het afzien van het inreisverbod dan wel voor het verkorten daarvan. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat niet is gebleken dat het onmogelijk is om het recht op gezinsleven/familieleven op andere wijze in te vullen, bijvoorbeeld door een bezoek aan Brazilië dan wel met behulp van moderne communicatiemiddelen.
6. Tussen partijen is niet langer in geschil dat verweerder ten onrechte de door eiser ingediende zienswijze niet bij het opgelegde inreisverbod heeft betrokken. Hierdoor is het inreisverbod in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Nu verweerder de door eiser aangevoerde omstandigheden in het aanvullend besluit van 23 november 2022 alsnog voldoende gemotiveerd bij de besluitvorming heeft betrokken en dit niet heeft geleid tot een andere conclusie, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser is benadeeld. De rechtbank laat daarom het bestreden besluit in stand met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
7. Gelet op wat er hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het inreisverbod in stand blijft.
8. Vanwege het vastgestelde zorgvuldigheidsgebrek, zou dit in beginsel leiden tot proceskostenveroordeling. Nu er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan eiser, is er geen sprake van door eiser gemaakt proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.