ECLI:NL:RBDHA:2023:6099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
AWB22-6713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op grond van medische noodsituatie en toegankelijkheid van zorg in Nigeria

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij medische klachten had die behandeling vereisten. De rechtbank beoordeelde de aanvraag na een eerdere afwijzing door de staatssecretaris en een daaropvolgend bezwaar. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) had gevolgd, dat concludeerde dat de noodzakelijke medische zorg in Nigeria beschikbaar was en dat de eiser in staat was om te reizen. Eiser had aangevoerd dat de zorg in Nigeria ontoegankelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank merkte op dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te algemeen was om de stelling van eiser te ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico was op schending van artikel 3 van het EVRM en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om aan te tonen dat de benodigde zorg niet toegankelijk is en dat de staatssecretaris op basis van het BMA-advies correct had gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [datum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [datum] ,
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 6 november 2022 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Namens eiser is op 1 maart 2019 gevraagd om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 vanwege verschillende medische klachten. Verweerder heeft aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd om een advies uit te brengen. In de tussentijd is aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het BMA heeft naar aanleiding hiervan advies uitgebracht op 2 augustus 2019. Verweerder heeft de aanvraag van 1 maart 2019 bij besluit van 23 september 2019 afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard (AWB 19/8326). Op het hiertegen ingestelde hoger beroep is nog niet beslist.
1.2.
Op 22 juni 2021 is namens eiser opnieuw een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Verweerder heeft bij brief van 21 januari 2022 aan het BMA om advies gevraagd. De medische stukken zijn eerst als onvolledig beoordeeld. In afwachting van een beslissing op de beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 is op 4 februari 2022 aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend voor een periode van maximaal zes maanden, of zoveel korter, als eerder op de aanvraag is beslist.
1.3.
Bij nota van 8 maart 2022 heeft het BMA geadviseerd omtrent eisers medische problematiek. Uit die nota volgt het volgende. Eiser heeft ten gevolge van een beroerte in april 2021, initieel een verminderde spierkracht van de linkerarm- en been en milde spraakproblemen waarvoor eiser een revalidatietraject heeft gevolgd. Daarnaast is eiser bekend met een verhoogde bloeddruk, milde chronische bronchitis, allergische klachten, psychische klachten (die niet langer op de voorgrond staan), Cataract (staar), en mictieklachten (plasproblemen). Eiser staat onder behandeling van een huisarts, volgt een revalidatiedagbehandeling en heeft een hulpmiddel bij het lopen. Eiser heeft hulp van vrienden bij de huishoudelijke taken, maar er is geen sprake van mantelzorg die essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling. Eiser gebruikt verder de volgende medicatie:
A. Clopidogrel
B. Lercanidipine
C. Metoprolol succinaat retard
D. Spironolacton
E. Hydrochloorthiazide
F. Losartan
G. Doxazosine
H. Rosuvastatine
I. Relvat ‘Ellipta’inh, Vilanterol/fluticansonfuroaat
J. Vitamine D3
K. Paracetamol
L. Pantoprazol
M. Liposic ooggel.
Bij het uitblijven van de behandeling van de hoge bloeddruk verwacht de BMA-arts een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser wordt nu met het oog op de beroerte die hij eerder heeft meegemaakt hiervoor (uitgebreid) preventief behandeld met medicatie, als ook voor zijn verhoogde bloeddruk. Verder acht de BMA-arts eiser, gezien de huidige medische inzichten, in staat te reizen met gangbare vervoersmiddelen en daarnaast is de behandeling en medicatie aanwezig in Nigeria. Een huisarts, fysiotherapeut en revalidatiearts zijn aanwezig in Abuja. Het merendeel van de aan eiser voorgeschreven medicatie is daar ook aanwezig. Een oogarts en de voorgeschreven ooggel is beschikbaar in Lagos.
1.4.
Eiser is bij brief van 11 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is in Nigeria. Eiser heeft bij brief van 25 maart 2022 gereageerd. Eiser stelt dat hij in het verleden al meerdere malen heeft aangetoond dat de informatie waarop het BMA zich baseert onjuist is. Verder geeft eiser aan dat het hem niet is gelukt om contact op te nemen met de door het BMA genoemde behandelaars en apotheken in Nigeria. Daarnaast voert eiser aan dat uit het reisadvies van Buitenlandse zaken blijkt dat de medische zorg niet op orde is in Nigeria. De gezondheidszorg is niet voldoende en medicatie is meestal niet beschikbaar.
2. Vervolgens heeft verweerder op 13 april 2022 het primaire besluit genomen en de onderhavige aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het hiervoor onder 1.3. genoemde BMA-advies aan dat besluit ten grondslag gelegd. Uit dit BMA-advies is namelijk gebleken dat eiser in staat is om te reizen, dat de noodzakelijke behandeling in medisch-technische zin in Nigeria aanwezig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijk behandeling feitelijk niet toegankelijk is in Nigeria.
2.1.
Daartegen is namens eiser op 18 april 2022 bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn ingediend bij schrijven van 14 mei 2022.
3. Op 1 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarin heeft verweerder - kort samengevat - overwogen dat de gronden van bezwaar niet leiden tot een ander oordeel dan verwoord in het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De gronden van beroep zijn ingediend op 8 december 2022. Eiser stelt zich op het standpunt dat de medische zorg feitelijk niet voor hem toegankelijk is. Eiser stelt dat hij, onder verwijzing naar het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse zaken, niet kan reizen tussen Lagos en Abuja voor de voor hem noodzakelijke zorg omdat het te gevaarlijk is. De enkele mededeling van verweerder dat de behandeling die eiser nodig heeft mogelijk ook beschikbaar is in andere steden, is onvoldoende om te concluderen dat eiser vanwege zijn medische situatie niet in een situatie komt te verkeren die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, aldus eiser. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat het reisadvies van Nigeria had moet worden meegewogen in het besluit ten aanzien van de gezondheidszorg in Nigeria.
Verder beschikt eiser niet over de financiële middelen om de noodzakelijke medische zorg te kunnen betalen. Daar komt bij dat hij door zijn lichamelijke beperkingen niet kan werken en zowel hijzelf als zijn familie geen vermogen heeft om de noodzakelijke medische zorg te betalen. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder hem in de bezwaarfase had moeten horen over zijn bezwaar.
5. Volgens paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover van belang, verleent verweerder uitstel van vertrek als het BMA adviseert dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidssituatie niet kan reizen of als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Hiervan kan sprake zijn als het BMA concludeert dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of aantoonbaar niet toegankelijk is. De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling.
6. De rechtbank merkt allereerst op dat de beroepsgronden vrijwel gelijk zijn aan de bezwaargronden. Op deze bezwaargronden is verweerder in het bestreden besluit reeds gemotiveerd ingegaan.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat het BMA zijn conclusies over de beschikbaarheid van de medische behandeling op zorgvuldige wijze heeft getrokken. Uit dit advies blijkt dat de medisch noodzakelijke behandeling van eiser beschikbaar is in Nigeria. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan het advies van het BMA. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de voor hem benodigde medische behandeling in Nigeria niet beschikbaar is. Het door eiser genoemde reisadvies biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar haar uitspraak van 9 september 2022 (AWB19/8326), meer specifiek rechtsoverweging 3.4., waarin is geoordeeld dat die informatie in dit verband, tegen de achtergrond van het advies van het BMA dat specifiek op de behandeling was gericht die eiser nodig heeft, te summier en te algemeen is om aan dat advies te kunnen afdoen. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank destijds heeft gedaan.
6.2.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de voor hem beschikbare en noodzakelijke medische behandeling in Nigeria niet toegankelijk is voor hem. In het onder 1.3. benoemde BMA-advies is aangegeven dat er een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht bij het uitblijven van de (preventieve) behandeling voor een beroerte en van de verhoogde bloeddruk. Eiser kan zich voor de noodzakelijke behandeling hiervoor in Abuja vestigen, de plaats waar deze behandeling volgens het BMA-advies in ieder geval beschikbaar is. Niet is gesteld of gebleken dat dit niet mogelijk is. In het BMA-advies is verder niet vermeld, zoals eiser stelt, dat de (eventuele) afwezigheid van een oogarts zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De rechtbank acht daarbij ook relevant dat uit het BMA-advies niet is gebleken dat deze controles op dit moment aan de orde zijn bij eiser. De BMA-arts stelt namelijk dat controles bij een oogarts in toekomst noodzakelijk kunnen zijn voor eiser.
6.3.
Verder heeft eiser niet voldoende onderbouwd, dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de benodigde medische zorg. Eiser verwijst ook in dit verband enkel naar het reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken. Uit dit reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan echter niet worden afgeleid, dat de vereiste medische zorg voor eiser in Nigeria voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Een dergelijk advies wordt opgesteld voor Nederlanders die naar een bepaald land willen afreizen, is algemeen van aard, en daarmee onvoldoende om de stelling te onderbouwen dat ook voor eiser zijn behandeling niet toegankelijk is. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar hetgeen in deze uitspraak onder rechtsoverweging 6.1. is opgenomen.
Voor zover moet worden aangenomen dat eiser niet in staat is om te werken, betekent dit zonder nadere motivering – die ontbreekt – nog niet dat eiser in het geheel de benodigde medische behandeling niet zal kunnen bekostigen. Zoals verweerder terecht naar voren brengt, heeft eiser geen concrete informatie overgelegd over zijn financiële positie dan wel de kosten van de behandeling aldaar. Daarnaast is niet gebleken dat eiser geen sociaal netwerk (meer) heeft dat hem financieel zou kunnen ondersteunen. De bewijslast dat eiser geen toegang zal hebben tot de noodzakelijke medische zorg, ligt bij hemzelf. Hieraan heeft eiser niet voldaan.
7. Tot slot wordt eisers gemachtigde niet gevolgd in het betoog dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak mag in bezwaar van horen worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Of sprake is van een hoorplicht wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Met wat namens eiser in bezwaar is aangevoerd was op voorhand geen twijfel mogelijk dat zijn bezwaren niet tot een andersluidend besluit kon leiden. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
8. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder dat nu eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. De aanvraag tot uitstel van vertrek is op goede gronden afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2023 door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraak rechter
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.