ECLI:NL:RBDHA:2023:6098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
C/09/640520 / JE RK 22-2733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft deze machtiging verleend op verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die sinds de geboorte van [minderjarige01] betrokken is bij de situatie van het kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de vader en de moeder, niet in staat zijn om een veilige opvoedsituatie te bieden, mede door de LVB-problematiek van beide ouders en de onveilige relatie tussen hen. De vader is op dit moment de meest geschikte ouder om de zorg voor [minderjarige01] op zich te nemen, maar er zijn risico's op toekomstige kindonveiligheid die moeten worden gecompenseerd door hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige01] gedurende twee maanden uit huis geplaatst moet worden in een pleegzorgvoorziening, met als doel een geleidelijke terugplaatsing bij de vader. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en betwist de conclusies van de gecertificeerde instelling, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 24 april 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/640520 / JE RK 22-2733
Datum uitspraak: 4 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 30 december 2023 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Cortet, te Utrecht,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. El Ahmadi, te Utrecht.

Het procesverloop

Bij beschikking van 10 januari 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de gecertificeerde instelling gemachtigd [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 11 januari 2023 tot 11 april 2023, met aanhouding van de behandeling van het verzoek voor het overige.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 10 januari 2023;
- de op 28 maart 2023 ontvangen update van de gecertificeerde instelling.
Op 4 april 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de vader, met zijn advocaat mr. M. Cortet;
- de moeder, met haar advocaat mr. M. El Ahmadi en de [tolk]
- [naam01] , [naam02] en [naam03] , namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

Het aangehouden verzoek strekt tot een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van 3 maanden. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling dit verzoek verminderd, in die zin dat is verzocht [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee maanden in plaats van drie maanden. De gecertificeerde instelling heeft dit als volgt gemotiveerd.
De gecertificeerde instelling is sinds de geboorte van [minderjarige01] betrokken geweest. De gecertificeerde instelling is vanaf deze start niet in staat geweest de opvoedvaardigheden van de ouders in kaart te brengen, omdat er steeds moest worden ingezet op creëren van een veilige thuissituatie voor [minderjarige01] vanwege de relatiepatronen en forse incidenten tussen de ouders. In de afgelopen drie maanden is er – in navolging van de door de kinderrechter opgegeven opdracht – wel gedegen onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder en de vader afzonderlijk. Uit de IQ-scores van de beide ouders is gebleken van LVB-problematiek. In de begeleide bezoeken is verder naar voren gekomen dat de moeder handelt vanuit haar belevingswereld en niet die van [minderjarige01] . De gecertificeerde instelling heeft geconstateerd dat de vader op dit moment het beste in staat is om op korte termijn de zorg en de opvoeding voor [minderjarige01] te dragen. In de bezoeken met vader wordt gezien dat hij in de meeste gevallen goed op haar reageert. Uit de ARIJ-risicotaxatie die is afgenomen bij de vader is wel naar voren gekomen dat er een hoog risico is op toekomstige kindonveiligheid. Dit risico zal gecompenseerd moeten worden door de inzet van hulpverlening. Deze hulpverlening zal ook meteen starten in de thuissituatie bij de vader.
In de komende twee maanden zal gewerkt worden aan zorgvuldige terugplaatsing van [minderjarige01] bij de vader. In de eerste vier weken zal [minderjarige01] van dinsdag tot en met donderdag bij de vader zijn en de overige dagen bij het pleeggezin. In de laatste vier weken zal [minderjarige01] van maandag tot en met vrijdag bij de vader verblijven en in het weekend bij het pleeggezin. De gecertificeerde instelling wil [minderjarige01] en de vader zo rustig aan elkaar laten wennen.
De uithuisplaatsing voor de duur van twee maanden is noodzakelijk om de terugplaatsing bij de vader te realiseren, maar ook om te onderzoeken in welke mate en met welke frequentie de omgang met de moeder zal gaan plaatsvinden. De omgang is nu begeleid en vindt twee keer per week plaats. Tijdens deze omgang is schadelijk oudergedrag geconstateerd. De moeder zal hier eerst in moeten groeien voordat de gecertificeerde instelling een evenredige omgang kan realiseren.
Er zal ook moeten worden onderzocht hoe het contact tussen de ouders zal verlopen tijdens de omgang. Hier heeft de gecertificeerde instelling nog geen zicht op. De moeder is aangemeld bij Nika, om hulpverlening te krijgen voor het verwerken van haar trauma’s en te helpen met een positieve hechting van [minderjarige01] .
Door en namens vader is ingestemd met het verzochte. De vader heeft aangegeven dat hij hard heeft gewerkt de afgelopen drie maanden, dat hij de hulpverleners dankbaar is en dat hij het volledig eens is met het terugplaatsingsplan van de gecertificeerde instelling. De vader geeft aan dat hij zich bewust is van de risico’s en dat hij hulp nodig heeft, maar dat hij er vertrouwen in heeft dat het goed zal gaan en dat hij een netwerk heeft dat hem kan ondersteunen. De vader geeft aan open te staan voor contact met de moeder in het belang van [minderjarige01] .
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de uitkomst van het onderzoek van de gecertificeerde instelling en dat zij van mening is dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De moeder stelt dat haar taalachterstand een rol heeft gespeeld in hoe de gecertificeerde instelling haar reacties op [minderjarige01] heeft geïnterpreteerd. De moeder heeft ook gesteld dat er niet voldoende is onderbouwd waarom de moeder niet voor [minderjarige01] zou kunnen zorgen en waarom [minderjarige01] niet met haar moeder in de opvang kan komen wonen. De moeder heeft aangegeven dat zij altijd voor [minderjarige01] heeft gezorgd, dat de vader er nooit was en dat er sprake was van huiselijk geweld. Zij stelt dat de vader nu ook niet beschikbaar zal zijn voor [minderjarige01] en dat [minderjarige01] opgevoed zal worden door de familie van de vader of dat er later toch zal worden geconcludeerd dat de vader niet voor haar kan zorgen. De moeder geeft aan dat het goed met haar gaat in de opvang en zij wil dat [minderjarige01] weer bij haar komt wonen. De moeder is van mening dat het verzoek afgewezen dient te worden, omdat het niet in het belang van [minderjarige01] is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt hierbij dat het onderzoek van de gecertificeerde instelling van de afgelopen maanden blijkens de stukken zorgvuldig is uitgevoerd en een goed en volledig beeld geeft van de huidige situatie. De gecertificeerde instelling is al betrokken bij het gezin sinds de geboorte van [minderjarige01] , maar is nu pas in staat geweest de opvoedvaardigheden van de vader en de moeder afzonderlijk te observeren. De gecertificeerde instelling heeft de begeleide omgangsmomenten van de vader en die van de moeder met [minderjarige01] geobserveerd, er is gekeken in welke mate de vader en de moeder aan zichzelf hebben gewerkt en er is een IQ-test bij de vader en de moeder afgenomen. Op basis hiervan is de gecertificeerde instelling onderbouwd tot de conclusie gekomen dat de vader het beste kan aansluiten bij de beleefwereld van [minderjarige01] . De vader is beschikbaar voor [minderjarige01] en handelt naar haar behoeftes. De kinderrechter stelt vast dat er ook risico’s zijn betreffende toekomstige kindonveiligheid van [minderjarige01] bij de vader en dat er dus compenserende hulpverlening zal moeten worden ingezet om deze risico’s weg te nemen of te verminderen. Het is in het belang van [minderjarige01] dat de vader haar stabiliteit en rust zal bieden in de nieuwe thuissituatie. De moeder kan dit op dit moment niet bieden. De kinderrechter acht de voor [minderjarige01] verzochte machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee maanden noodzakelijk, nu er in deze periode zal worden gewerkt aan een geleidelijke terugplaatsing bij de vader. Het is in het belang van [minderjarige01] dat zij en haar vader op deze manier weer rustig aan elkaar en aan het gezinsleven kunnen wennen.
Verder overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de gecertificeerde instelling heeft gesteld dat de terugplaatsing bij de vader een beginpunt is, en dat er zal worden ingezet op positieve omgang met de moeder. Er moet hulpverlening worden ingezet om de moeder te helpen met het verwerken van haar trauma’s en om haar te helpen met de hechting met [minderjarige01] , zodat zij zich beter zal kunnen gaan inleven in de beleefwereld van [minderjarige01] en er zo mogelijk kan worden toegewerkt naar een evenredige verdeling van de omgang. De moeder moet zo veel mogelijk worden betrokken in de opvoeding van [minderjarige01] en de vader moet zich hier dan ook volledig voor inzetten. Het is van groot belang voor [minderjarige01] dat zij kan hechten aan haar beide ouders en hier moet dan ook zorgvuldig op worden ingezet. De kinderrechter zal de machtiging toewijzen voor de duur van twee maanden.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, van 11 april 2023 tot 11 juni 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.