ECLI:NL:RBDHA:2023:6097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.8817 en AWB 23/3847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie na incidenten van agressief gedrag

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, een Syrische asielzoeker, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was per 8 maart 2023 geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na incidenten van agressief gedrag, waaronder vernielingen en bedreigingen. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser tegen de besluiten van het COa en de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de besluiten tot plaatsing en de vrijheidsbeperkende maatregel voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank stelde vast dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan ernstige gedragingen die een grote impact hadden op de medebewoners, waaronder het vernielen van eigendommen en het in brand steken van een Nederlandse vlag. De rechtbank vond het aannemelijk dat deze incidenten zich hadden voorgedaan, en dat de eerdere maatregelen, zoals ROV-maatregelen, niet tot een positieve gedragsverandering hadden geleid.

De rechtbank concludeerde dat de plaatsing in de HTL gerechtvaardigd was en dat de vrijheidsbeperkende maatregel ook voldoende was gemotiveerd. De eiser had de mogelijkheid om zijn omstandigheden naar voren te brengen, en de rechtbank oordeelde dat het belang van de openbare orde de maatregel vorderde. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.5675 en AWB 23/3847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 8 maart 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/3847. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.8817.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 8 maart 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen, die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser op 13 januari 2023 verschillende eigendommen van het COa vernield waaronder meerdere brandmelders, een bezemsteel en een gordijn met rails. Ook heeft hij een Nederlandse vlag in brand gestoken. De medebewoners van eiser hebben hiervan melding gedaan en voelden zich erg onveilig door het agressieve gedrag van eiser. Ook tijdens zijn verblijf op de HTL heeft eiser zich verbaal en fysiek agressief gedragen door op 26 februari 2023 tijdens zijn meldplicht naar COa-personeel te schreeuwen en vervolgens op zijn kamer een wasbak te vernielen waardoor er enorme waterschade is ontstaan en twee kamers tijdelijk onbewoonbaar zijn geworden. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden met andere maatregelen waaronder een ROV 5, ROV 3, ROV 2, ROV 6 en correctiegesprek.
2. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 9 maart 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Namens eiser is in beroep ten aanzien van het plaatsingsbesluit het volgende aangevoerd. Eiser voert aan dat het besluit berust op feitenonderzoeken die zijn gebaseerd op verklaringen van medebewoners. Eiser stelt dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en dat het bestreden besluit 1 daarom niet gebaseerd is op daadwerkelijke feiten. Verder stelt eiser dat uit het incidentenrapport ook blijkt dat hij bij bepaalde incidenten een bemiddelende rol probeerde te spelen en een conflict tussen medebewoners probeerde op te lossen. Ook zijn er verschillende incidenten waarbij eiser zichzelf probeerde te verdedigen. Het is volgens eiser onredelijk dat hij wordt afgerekend op basis van deze incidenten. Deze incidenten kunnen dan ook niet bij de besluitvorming worden betrokken. Tot slot stelt eiser dat hij op de HTL niet goed wordt behandeld. Eiser zat tijdens de opgelegde ROV 6-time out geïsoleerd van zijn medebewoners en stelt dat hierdoor zijn vrijheid is ontnomen.
2.1.
Ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel is namens eiser aangevoerd dat hierin niet gemotiveerd is waarom er niet met een lichter middel kan worden volstaan. In dit kader wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank van 13 november 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:11552). Hieruit volgt volgens eiser dat het missen van een deugdelijke motivering over het lichter middel een gebrek vormt die de maatregel van aanvang af onrechtmatig maakt. Eiser stelt dat het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel een erg zware en onrechtmatige maatregel is en stelt dat er alternatieve maatregelen zijn die meer gepast zijn en een goed effect zullen hebben op het gedrag van eiser.
3. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser ten tijde van het incident op 13 januari 2023 op verschillende momenten zelf heeft toegegeven dat hij meerdere eigendommen heeft vernield. De stelling van eiser dat het incident enkel is gebaseerd op verklaringen van medebewoners is daarom onjuist. Verder stelt verweerder 1 dat eiser destijds geen beroep heeft ingesteld tegen de opgelegde maatregelen en dat er daarom mag worden uitgegaan van de juistheid van de beschrijving van de incidenten. De opeenstapeling van incidenten waarbij het agressieve gedrag van eiser steeds een rol heeft gespeeld en het incident dat heeft plaatsgevonden in de HTL rechtvaardigen volgens verweerder 1 het opnieuw opleggen van het plaatsingsbesluit.
3.1.
Verweerder 2 verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2022 (zaaknummers NL22.10552 en AWB 22/3729).
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser op de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet vereist is dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. Dat betekent dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals omschreven, maar dat op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo is gegaan. De rechtbank acht het op basis van de feitelijke verslaglegging van de incidenten voldoende aannemelijk dat deze zich hebben voorgedaan. Zo volgt uit de verslaglegging van het incident op 13 januari 2023 dat een medebewoner in paniek naar de receptie belde en aangaf dat eiser eigendommen aan het vernielen was. Twee woonbegeleiders en een medewerker van Trigion zijn naar de betreffende bungalow gelopen en troffen daar zowel in de gang als in de keuken een enorme ravage aan, waaronder meerdere kapotte brandmelders, een kapotte bezemsteel, een met rails en al naar beneden getrokken gordijn en een in brand gestoken Nederlandse vlag. Ook blijkt uit het verslag dat eiser meermaals tegen de COa-medewerkers heeft verklaard hieraan schuldig te zijn. Verder volgt uit het verslag dat de medebewoners van eiser zich erg onveilig voelde door het gedrag van eiser in de bungalow. Op 26 februari 2023, ditmaal op de HTL, heeft eiser opnieuw een incident veroorzaakt. Uit de verslaglegging hiervan volgt dat COa-medewerkers een enorm kabaal hoorde waarna eiser met een snee in zijn hand naar het kantoor kwam. De BOA’s zijn ondertussen in de kamer gaan kijken en troffen daar een enorme hoeveelheid water en een vernielde wasbak aan. Ook drie COa-medewerkers gaan kijken en zien dat de wasbak is vernield en dat het water met grote snelheid de kamer instroomt. Als gevolg hiervan zijn twee kamers tijdelijk niet bewoonbaar. Uit het verslag volgt verder dat een medebewoner heeft verklaard dat hij wakker werd van lawaai en hij toen naar eiser is gelopen en zag dat eiser gewond was en eiser vervolgens naar het kantoor heeft gebracht. Uit camerabeelden blijkt dat dit klopt en blijkt dat er naast eiser niemand anders op de kamer aanwezig is geweest. Aan eiser is als gevolg hiervan een ROV 6-maatregel opgelegd. De rechtbank stelt vast dat verslaglegging van het incident op 13 januari 2023 niet alleen is gebaseerd op verklaringen van medebewoners maar ook op de bevindingen van COa-medewerkers. De rechtbank ziet hierin geen reden om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken en acht het op basis van de feitelijke verslaglegging aannemelijk dat er incidenten met een zeer grote impact hebben plaatsgevonden. Verweerder 1 heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag. De eerder aan eiser opgelegde maatregelen, waaronder ROV-maatregelen en een correctiegesprek, hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is met verweerder 1 van oordeel dat nu er geen beroep is ingesteld tegen deze eerdere incidenten er uit kan worden gegaan van de feitelijke juistheid hiervan. Op grond van deze verslagleggingen is de rechtbank niet gebleken dat eiser in die gevallen als bemiddelaar heeft opgetreden of dat sprake is geweest van zelfverdediging. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij slecht is behandeld op de HTL. Ook is niet gebleken dat er gedurende de opgelegde ROV 6-maatregel sprake is geweest van vrijheidsontneming. De rechtbank acht het in dit kader van belang dat eiser een dag na de oplegging van de ROV 6-maatregel, namelijk op 27 februari 2023, zelfstandig de HTL heeft verlaten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 terecht en op goede gronden het plaatsingsbesluit aan eiser heeft opgelegd.
4.1.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
5. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder 2 de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ook voldoende heeft gemotiveerd. Eiser is voorafgaand aan de oplegging van de maatregel gehoord en heeft zijn persoonlijke, individuele omstandigheden of andere beletselen naar voren kunnen brengen. Verweerder 2 heeft deze omstandigheden voldoende in zijn besluitneming betrokken en voldoende toegelicht waarom het belang van de openbare orde plaatsing van eiser in de HTL vordert en zijn bewegingsvrijheid moet worden beperkt. Verweerder 2 heeft daarnaast verwezen naar de motivering in het plaatsingsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 2 ook in het kader van het lichter middel heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het plaatsingsbesluit. Verweerder 2 heeft op goede gronden overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL.
5.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, op 26 april 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open