ECLI:NL:RBDHA:2023:6094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.3592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening; geen bewijs van verblijf buiten EU

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 19 april 2023 geopend, maar dit werd geschorst vanwege de afwezigheid van een tolk. Op 26 april 2023 werd het onderzoek heropend, waarbij de eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk in de taal Tamil.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat hij drie maanden buiten het grondgebied van de EU-lidstaten had verbleven, wat een voorwaarde is om de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening te doorbreken. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen directe of indirecte bewijsstukken had overgelegd die zijn stelling onderbouwden. De rechtbank oordeelde verder dat er geen zorgvuldigheidsgebreken waren, aangezien de eiser op 11 november 2022 was gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op de zitting van 19 april 2023 geopend. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vanwege de afwezigheid van een tolk heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend op de zitting van 26 april 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door een tol in de taal Tamil. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1985.
2.1
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.2
Vast staat dat verweerder in deze zaak op 19 oktober 2022 bij Frankrijk een verzoek om terugname heeft gedaan. In het terugnameverzoek heeft verweerder het volgende aangegeven:

The person concerned stated the following to the Dutch police. He stated that he arrived in France in 2014. The person concerned confirmed that he applied for international protection in France and that the French authorities rejected his application. He stated that in 2019 he returned from France to Sri Lanka on his own. He stated that he left Sri Lanka and that during his travels he was in Singapore on 28 May 2022 and that he entered the
Netherlands via Germany on 17 June 2022.
‘Unfortunately the person concerned has not yet been interviewed about his travel itinerary. In accordance with article 5 (3:3), the personal interview shall take place in a timely manner and, in any event, before any decision is taken to transfer the applicant to the Member State responsible pursuant to Article 26(1).The person concerned did not provide any documents or detailed and verifiable statements regarding his alleged return to Sri Lanka. Therefore, his statements about his departure are disregarded. There is no proof nor circumstantial evidence that the person concerned has left the territory of the member states since he applied for international protection in France.”
Frankrijk heeft het terugnameverzoek aanvaard op 2 november 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling van en verwijzing naar de zienswijze, het volgende aan:
Er is sprake van twee zorgvuldigheidsgebreken. Verweerder had op het moment van het versturen van het terugnameverzoek eiser nog niet gehoord. Verder heeft verweerder gedurende de procedure eisers verklaringen en het door hem overgelegde document niet alsnog aan de Franse autoriteiten doen toekomen. Het is volgens eiser aan verweerder om de verklaringen van eiser in het gehoor, alsmede het aanvullende bewijsstuk, aan de Franse autoriteiten toe te sturen. Nu verweerder dit niet gedaan heeft, zijn de Franse autoriteiten onjuist voorgelicht.
3.1.
Eiser betoogt voorts dat het door hem overgelegde document ten behoeve van de onderbouwing van zijn gestelde hernieuwde inreis wel door een objectief verifieerbare bron is afgegeven, te weten door dhr. M. Julius, medewerker van de gemeente/wijkagent. Dat de vader van eiser het document heeft opgemaakt, doet hier volgens eiser niet aan af. Het standpunt van verweerder dat eiser zijn hernieuwde inreis in het grondgebied van de Europese Unie niet aannemelijk heeft gemaakt, wordt door eiser hierom betwist. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij Sri Lanka met het vliegtuig heeft verlaten en dat hij in juli 2022 in Nederland is aangekomen. Eiser heeft verder verklaard gebruik te hebben gemaakt van een smokkelaar. Eiser heeft ter zitting verder naar voren gebracht dat hij in Sri Lanka grond had verkocht waardoor hij de vlucht vanuit Sri Lanka kon betalen.
Voorts betoogt eiser dat verweerder de asielaanvraag aan zich dient te trekken. Op de zitting van 26 april 2023 heeft eiser toegelicht dat zijn partner inmiddels zwanger van hem is.
4. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en overweegt daartoe het volgende.
4.1
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening vervallen de verplichtingen van verweerder als genoemd in artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening, indien kan worden aangetoond dat eiser het grondgebied van de lidstaten voor ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven. Het is aan eiser om met directe dan wel indirecte bewijzen aan te tonen dat hij drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft in de bestuurlijke fase en in de beroepsfase geen directe bewijsmiddelen overgelegd van zijn uitreis uit Sri Lanka, zoals een vliegticket, boardingpass of zijn paspoort. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn gestelde hernieuwde inreis enkel een verklaring overgelegd die is opgesteld door zijn vader en ondertekend door M. Julius, een gestelde wijkagent. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze verklaring geen verifieerbaar en objectief document betreft en als zodanig niet als doorslaggevend bewijs kan dienen. De rechtbank acht verder van belang dat eiser geen andere gedetailleerde en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd tijdens het aanmeldgehoor Dublin of een ander moment in de procedure. Ook zijn stelling op zitting over de verkoop van grond heeft eiser niet met stukken onderbouwd. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht evenmin aanleiding voor de conclusie dat eiser in bewijsnood zou verkeren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich deugdelijk op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet met directe of indirecte bewijsstukken heeft aangetoond dat hij het grondgebied van de lidstaten langer dan drie maanden zou hebben verlaten.
4.3
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van zorgvuldigheidsgebreken. Verweerder heeft eiser op 11 november 2022 gehoord, dat is voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit. Dat verweerder eiser nog niet had gehoord ten tijde van het doen van het terugnameverzoek op 19 oktober 2022 betreft geen schending van een zorgvuldigheidsvoorschrift. Daarbij acht de rechtbank ook van betekenis dat uit een eerder proces-verbaal van verhoor op 21 augustus 2022 in het aanmeldcentrum te Ter Apel blijkt, dat eiser toen ook al was gevraagd of hij kan aantonen dat hij drie maanden is weggeweest, waarop eiser toen ontkennend heeft geantwoord.
De rechtbank is verder, onder verwijzing naar overweging 4.2 van deze uitspraak, van oordeel dat verweerder evenmin de Franse autoriteiten gedurende de besluitvormingsprocedure op de hoogte had moeten brengen van de op 11 november 2022 door eiser afgelegde verklaringen en de door hem overgelegde (door zijn vader opgestelde) verklaring. Eisers stelling dat de Franse autoriteiten door verweerder onjuist zijn geïnformeerd zijn, kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet slagen.
4.4.
Eisers betoog dat verweerder van zijn discretionaire bevoegdheid als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening gebruik had moeten maken, slaagt evenmin. Voor de rechtbank is in dit verband van belang dat voor de gestelde zwangerschap van de partner van eiser evenmin bewijzen zijn overgelegd. Bovendien acht de rechtbank verweerders standpunt deugdelijk dat in de gestelde zwangerschap van eisers partner geen bijzondere omstandigheid zou zijn gelegen om te concluderen dat overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt.
5. De rechtbank acht het beroep gelet op het voorgaande ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.