ECLI:NL:RBDHA:2023:6090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
23-2505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor aanbouw aan woning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer had verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan de woning van vergunninghouder. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker belanghebbende is en dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.

De voorzieningenrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de omgevingsvergunning te verlenen. Hij concludeert dat de aanbouw niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de aanvraag voldoet aan de relevante beleidsregels. Verzoeker stelt dat de constructieve veiligheid in het geding is, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een toets aan het Bouwbesluit in dit geval niet nodig was.

Verder wordt opgemerkt dat de effecten van de aanbouw op de bezonning en het uitzicht van verzoeker niet onevenredig zijn. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de verleende omgevingsvergunning gebruikt mag worden. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2505

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L. Alberts),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (het college)

(gemachtigde: F.B. Simsek-Celik).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan de woning [adres 1] [nummer] te [plaats] .
Met het bestreden besluit van 4 januari 2023 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht de omgevingsvergunning te schorsen totdat op dit bezwaar is beslist.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Tevens heeft het college nadere stukken overgelegd.
Vergunninghouder heeft een nader stuk in het geding gebracht.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] , en [naam 2] , echtgenote van vergunninghouder, vergezeld door P. Booms, constructiedeskundige.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder bewoont een woning op de hoek van het [adres 2] en het [adres 3] in [plaats] . De voordeur van deze woning bevindt zich aan het Vuurdoornpark. De tuin van deze woning bevindt zich links van de voorgevel, in het zijerfgebied. Het bestreden besluit betreft een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een aanbouw in deze tuin. Verzoeker woont naast vergunninghouder, in een woning met de voordeur aan het [adres 3] . De achtertuin van deze woning bevindt zich direct naast en evenwijdig aan de tuin van vergunninghouder.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoeker woont naast vergunninghouder, zodat hij belanghebbende is bij het bestreden besluit. Aangezien vergunninghouder reeds is gestart met de uitvoering van de werkzaamheden en spoedig wil doorbouwen, is voldoende spoedeisend belang aanwezig. Daarom is voldaan aan de voorwaarden om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden, of het bestreden besluit naar verwachting bij de heroverweging in bezwaar stand zal houden.
6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. Op grond van het bepaalde onder d van dat artikellid mag het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
Ter plaatse geldt - voor zover hier van belang - het bestemmingsplan “Seghwaert 2006”.
Het betrokken perceel heeft hierin de bestemming “Wonen-1”. Deze bestemming staat toe dat op een zij-erf aanbouwen worden gerealiseerd, mits nader aangeduide afstanden in acht worden genomen tot de voorgevelrooilijn en enkele specifieke bestemmingen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het realiseren van de aanbouw niet in overeenstemming is met de bebouwingsregels binnen deze bestemming als bedoeld in artikel 16.3.2.b, onder 1, van de planregels, omdat de voorgeschreven afstanden tot de voorgevelrooilijn en de bestemmingsgrens van het naastgelegen openbaar gebied niet in acht worden genomen. Dat betekent dat voor de aanbouw een omgevingsvergunning is vereist om van het bestemmingsplan af te wijken.
8. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, onder meer in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. Dit is de zogeheten kruimelgevallenregeling.
9. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter toetst of het college naar voorlopig oordeel in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
9.1.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bouwplan aan artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Dat betekent dat sprake is van een situatie waarin het college bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken. Het college mag deze bevoegdheid gebruiken als realisatie van de aanbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
10. Volgens het college levert de aanbouw geen strijd op met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft bij het verlenen van de omgevingsvergunning toepassing gegeven aan de “Beleidsregels afwijken bestemmingsplan onder de kruimelgevallenlijst 2019” (de beleidsregels).
In artikel 4.2, aanhef en onder b, van de beleidsregels is bepaald dat indien de aanvraag valt onder de reikwijdte van de beleidsregels, maar hier niet aan voldoet, een nadere beoordeling volgt. Dit kan leiden tot goedkeuring, verzoek tot aanpassing van het plan of weigering.
Aangezien het bouwplan niet voldoet aan het bepaalde in beleidsregel 1, heeft het college de aanvraag voor een integrale beoordeling voorgelegd aan de afdeling Stedelijke Ontwikkeling.
11. Verzoeker voert aan dat de aanvraag evenmin voldoet aan beleidsregel 1, onder c.
Dit onderdeel heeft betrekking op de gezamenlijke oppervlakte aan erfbebouwing.
11.1
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit betoog. Op grond van artikel 16.3.2, aanhef en onder d, van de planregels mag - voor zover hier van belang - de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het zij-erf en niet meer dan 50 m2. Het bouwplan is blijkens de bouwtekeningen hiermee niet in strijd. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat ten aanzien van de oppervlakte van het bouwplan niet van de planregels hoeft te worden afgeweken, zodat de beleidsregels op dit punt niet van toepassing zijn. Hetgeen verzoeker hierover heeft gesteld slaagt dan ook niet.
12. Verzoeker voert verder aan dat de constructieve veiligheid in het geding is en dat sprake is van gevaarzetting als vergunninghouder zonder verdere toets of nader onderzoek tot uitvoering van de werkzaamheden overgaat. Verzoeker stelt dat de draagmuur in de zijgevel van de woning van vergunninghouder als gevolg van het bouwplan structureel wordt aangepast, terwijl dat niet, althans niet juist of voldoende, in de aanvraag is vermeld en blijkens het bestreden besluit niet expliciet is vergund.
12.1
Op grond van artikel 6g, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet - dat op de gemeente Zoetermeer van toepassing is - is artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing, indien een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van die wet betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, mits niet hoger dan 5 meter. Naar voorlopig oordeel heeft het college zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat een toets aan het Bouwbesluit 2012 in dit geval achterwege kon blijven.
In aanvulling hierop wordt het volgende overwogen. Uit het dossier blijkt dat constructieberekeningen zijn gemaakt ten behoeve van het bouwplan en dat deze bij de aanvraag zijn overgelegd. Het betreft de constructieberekening van 27 december 2022 van Constructie Adviesbureau Booms (Booms). In het bestreden besluit staat weliswaar dat deze constructiegegevens niet zijn gecontroleerd, maar uit het Toets-advies constructieve veiligheid, dat het college als bijlage 2 bij het e-mailbericht van 7 april 2023 heeft overgelegd, blijkt dat dit wel is gebeurd. Hierin is immers vermeld dat de toetsconstructeur van de gemeente op 3 januari 2023 de constructie akkoord heeft bevonden onder de voorwaarde dat een nadere paaldraag-berekening tenminste drie weken vóór aanvang van de werkzaamheden moet worden ingediend. Bij de door het college op 7 april 2023 overgelegde stukken bevindt zich een brief van 24 februari 2023 aan Booms waarin is vermeld dat de door de constructeur ingediende documenten gedateerd tot en met 9 februari 2023 zijn getoetst door de gemeente op de constructieve veiligheid en dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze documenten voldoen aan het Bouwbesluit. Vervolgens heeft vergunninghouder op 11 april 2023 een e-mailbericht toegestuurd met een reactie van Booms van dezelfde datum, waarin is ingegaan op het bezwaar van verzoeker ten aanzien van de bestaande constructie. Ter zitting is door Booms bevestigd dat de constructie in de bestaande zijgevel van de woning van vergunninghouder voldoende stevig is.
Namens het college is ter zitting verklaard dat de toetsconstructeur van de gemeente de reactie van Booms van 11 april 2023 heeft beoordeeld en akkoord heeft bevonden.
Gelet hierop bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat de aantasting van de constructieve veiligheid die verzoeker vreest, zich zal voordoen.
Verzoekers stelling dat de constructieve veiligheid in het geding is en dat de omgevingsvergunning daarom geweigerd had moeten worden, slaagt dan ook niet.
13. Daarnaast stelt verzoeker dat het college geen rekening heeft gehouden met zijn belangen en dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de effecten van het bouwplan op de bezonning van zijn perceel. De bestaande muur aan de oostelijke perceelsgrens – de achterzijde van de woning van vergunninghouder – is 5,65 meter hoog en 5 meter lang en belemmert nu reeds zijn uitzicht en heeft effecten op de bezonning van zijn tuin. Een extra aanbouw met een lengte van 2,5 meter betekent volgens verzoeker dat de gebruiksmogelijkheden van zijn tuin verder worden beperkt.
13.1
Het betoog slaagt niet. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aanbouw geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband heeft het college er terecht op gewezen dat het bestemmingsplan een bouwhoogte van 4 meter voor aanbouwen mogelijk maakt. Deze bouwhoogte is dus bij recht mogelijk en wordt door het bouwplan niet overschreden. Ook de lengte van de aanbouw van 2,5 meter levert geen strijd met het bestemmingsplan op. De aanbouw is immers slechts in strijd met het bestemmingsplan voor zover gebouwd wordt binnen drie meter van de voorgevelrooilijn en binnen één meter van – kort gezegd – het openbaar gebied aan de zijde van het Vuurdoornpark. Deze strijd met het bestemmingsplan doet zich dus niet voor aan de zijde van de achtertuin van verzoeker. Voor zover de aanbouw effecten heeft op het uitzicht vanuit de woning van verzoeker of de bezonning van het perceel, zouden deze effecten zich naar voorlopig oordeel ook voordoen als een aanbouw zou worden gerealiseerd met gebruikmaking van de maximale bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Aangezien de aanbouw circa 2,7 meter hoog wordt deze is gesitueerd op een afstand van ruim 5 meter van de achtergevel van de woning van verzoeker en slechts is gesteld dat het bouwplan gevolgen heeft voor de gebruiksmogelijkheden van de tuin, is naar voorlopig oordeel niet aannemelijk dat het bouwplan het woongenot van verzoeker onevenredig zal aantasten.
14. Verder heeft verzoeker gesteld dat het oordeel van de Stadsbouwmeester over de redelijke eisen van welstand tot stand is gekomen op basis van foutieve informatie, omdat niet is onderkend dat er geen sprake was van bouwen op het achtererf.
Bovendien heeft de Stadsbouwmeester in zijn advies niet of onvoldoende gemotiveerd waarom er van de welstandscriteria waaraan niet voldaan werd, mocht worden afgeweken.
Daarnaast voert verzoeker aan dat het advies van de Stadsbouwmeester ten onrechte niet is ondertekend.
14.1
Uit het dossier blijkt dat het college op 7 april 2023 alsnog een getekend exemplaar van het positieve welstandsadvies van de Stadsbouwmeester van 10 november 2022 heeft overgelegd, zodat aan dit bezwaar alsnog tegemoet is gekomen. Daarnaast blijkt uit dit welstandsadvies dat de Stadsbouwmeester ervan op de hoogte was dat het bouwplan aan de openbare ruimte grenst en dat het bouwplan naar zijn mening is afgestemd op de bestaande woning en de omgeving. Verder blijkt uit dit advies niet dat het bouwplan niet zou voldoen aan de algemene criteria van de welstandsnota, zoals verzoeker stelt.
Aangezien verzoeker geen tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie in het geding heeft gebracht, heeft het college naar voorlopig oordeel het advies van de Stadsbouwmeester van 10 november 2022 aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, zodat hierin geen grond is gelegen om het besteden besluit te schorsen.
15. Hetgeen verzoeker voor het overige naar voren heeft gebracht, kan evenmin leiden tot schorsing van het bestreden besluit.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit bij de heroverweging in bezwaar stand zal houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning gebruikt mag worden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.