In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beschikking waarbij de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld op € 248.000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, die betrekking heeft op de waardepeildatum van 1 januari 2020 en het kalenderjaar 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn de waarde aannemelijk heeft gemaakt, onderbouwd met een taxatierapport. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 215.000. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder zijn aangedragen, goed bruikbaar zijn en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat deze vergoeding op grond van de algemene voorwaarden van de gemachtigde aan de gemachtigde toekwam en niet aan eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.