ECLI:NL:RBDHA:2023:6070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.2166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 3 september 2020 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, werd geconfronteerd met een afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 januari 2023, die de aanvraag als kennelijk ongegrond bestempelde. De rechtbank heeft op 8 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht de asielaanvraag van de eiser ongeloofwaardig heeft geacht. De eiser had in eerdere asielprocedures geen melding gemaakt van de problemen die hij nu aan zijn aanvraag ten grondslag legt, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn huidige relaas. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij problemen ondervindt vanwege zijn stamafkomst of de activiteiten van zijn broers voor het Khadaffi-regime. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is, en verklaart het beroep van de eiser ongegrond. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB NL23.2166

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 3 september 2020 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 18 januari 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht de opvolgende asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht en op goede gronden dit besluit genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De eerdere asielaanvragen van eiser
3. In de eerste asielprocedure heeft eiser gesteld dat hij bij terugkeer naar Libië te vrezen heeft vanwege incidenten met milities. De staatssecretaris heeft deze incidenten geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend geacht om een asielvergunning te verlenen. Voorts heeft eiser toen gesteld dat hij bij terugkeer naar Libië een persoonlijke vrees heeft door een conflict tussen de Oulad Bousif-stam, waartoe hij behoort, en de Tabou-stam. Deze vrees heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig geacht. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag (NL18.13747) en de bevestiging van deze uitspraak in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201807191/1/V2), staat het besluit tot afwijzing van de eerste asielaanvraag van eiser in rechte vast.
3.1.
In de tweede asielprocedure heeft eiser verklaard dat hij heeft gewerkt voor brigade 301 en hierom bij terugkeer naar Libië problemen met milities vreest. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (NL18.22842), staat in rechte vast dat de staatssecretaris deze verklaring terecht niet als nieuw element of bevinding heeft aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het door eiser overgelegde kopiestuk van 28 oktober 2018 over een door zijn broer ingediende klacht over een bedreiging van eiser: ook dat heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank terecht niet aangemerkt als nieuw element of bevinding of onderbouwing daarvan.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn huidige asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij heeft problemen, omdat hij behoort tot de Busaif stam die loyaal is aan Khadaffi en omdat hij wordt beschuldigd van samenwerking met zijn broers, die voor het regime van Khadaffi werkzaamheden en activiteiten verrichtten. Hij wilde bij de politie gaan werken, om zijn imago van aanhanger van Khadaffi teniet te doen. Begin 2018 heeft brigade 301 hem toen gedwongen zich bij hen aan te sluiten. Zij wilden van eiser een militair maken. Na twee weken is eiser gevlucht. Nu eiser wordt gezien als een aanhanger van het regime van Khadaffi heeft hij bij terugkeer naar Libië te vrezen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
problemen als gevolg van het behoren tot de Busaif-stam en doordat zijn twee broers werkzaam waren voor het regime van Khadaffi;
problemen door deelname militie.
5.1.
De staatssecretaris hecht aan beide elementen geen geloof. Het doet afbreuk aan de geloofwaardigheid dat eiser in zijn vorige asielprocedures niet over deze elementen heeft verklaard. Voorts kunnen de door hem overgelegde documenten niet op echtheid worden onderzocht en heeft eiser niet met zijn verklaringen de inhoud van de documenten en zijn problemen aannemelijk gemaakt.
5.2.
De staatssecretaris concludeert dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is, omdat het een opvolgende asielaanvraag is die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
Overwegingen rechtbank
6. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zijn beroepsgrond, dat de staatssecretaris ten onrechte geen medisch advies heeft gevraagd voorafgaand aan het gehoor opvolgende aanvraag, niet langer handhaaft. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.
7. Voor zover eiser zich, samengevat, op het standpunt heeft gesteld dat de staatssecretaris ten onrechte geen geloof hecht aan zijn asielrelaas, overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas dat hij in zijn vorige asielprocedures niet over de problemen heeft verklaard die hij nu aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Dat hij bang was om als aanhanger van Khadaffi te worden beschouwd en te worden teruggestuurd naar Libië, heeft de staatssecretaris als verklaring onvoldoende mogen achten. De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat eiser de problemen nu wel aandraagt als reden voor zijn asielaanvraag en dat eiser in zijn tweede asielaanvraag ook al zaken naar voren heeft gebracht die hij niet in zijn eerste asielprocedure had genoemd en hij toen ook al heeft verklaard dat hij bang was om te worden teruggestuurd naar Libië, omdat hij vreesde te worden geassocieerd met het Khadaffi regime.
7.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser behoort tot de Busaif stam. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit eisers verklaringen niet is gebleken dat eiser problemen heeft ondervonden door zijn stamafkomst. Eiser heeft verklaard dat de leden van deze stam als aanhangers van Khadaffi worden beschouwd, maar deze enkele stelling is onvoldoende om aan te nemen dat eiser problemen heeft vanwege zijn stamafkomst. Hij heeft zijn stelling dat hij vanwege zijn stamafkomst te vrezen heeft, niet onderbouwd.
7.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging vanwege de werkzaamheden en activiteiten van zijn broers. Eiser heeft verklaard dat een broer van hem een hoge rang bij het leger had en dat zijn andere broer demonstraties voor het regime van Khadaffi organiseerde en dat zij werden lastiggevallen door milities. De staatssecretaris betwist niet dat zijn broers mogelijk hebben gewerkt voor het Khadaffi-regime, maar heeft zich - naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte - op het standpunt gesteld dat hieruit nog niet blijkt dat eiser als gevolg van deze werkzaamheden en activiteiten problemen heeft ondervonden. De staatssecretaris heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat de gebeurtennissen dateren uit 2011 en dat de omstandigheid dat eiser daar nu pas melding van maakt niet duidt op acuut gevaar. De staatssecretaris heeft hierbij ook kunnen betrekken dat eiser blijkens zijn verklaringen al jaren geen contact meer heeft met zijn broers. Ook heeft de staatssecretaris eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet in het bezit is van documenten die zijn broers linken aan het regime van Khadaffi, terwijl hij heeft aangegeven dat zijn moeder die documenten wel zou hebben.
7.4.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de door eiser overgelegde documenten in verband met zijn sollicitatie bij de politie en zijn verklaringen hierover niet blijkt hoe hij bij de militie/brigade 301 is terechtgekomen. Voorts heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hiermee de door hem gestelde problemen met de militie ook nog niet heeft aangetoond. De kopie van de aangifte van bedreiging door zijn broer is in de vorige asielprocedure al beoordeeld. De kopie van een arrestatiebevel heeft de staatssecretaris niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij, volgens zijn verklaringen, sinds 2018 gezocht wordt voor gebeurtenissen uit 2011 en waarom het arrestatiebevel in januari 2022 pas is uitgevaardigd.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich gelet op de overwegingen onder 7 tot en met 7.4. reeds niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Hetgeen eiser overigens tegen die onderdelen van het bestreden besluit heeft aangevoerd kan hieraan niet afdoen.
7.6.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de oplegging van het inreisverbod op grond van humanitaire gronden achterwege zou moeten blijven. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De aanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het een opvolgende asielaanvraag is die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.