ECLI:NL:RBDHA:2023:6048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.7670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag onder de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden van de broer van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen uitstel hoefde te verlenen voor het indienen van correcties en aanvullingen op het Dublingehoor, omdat de gemachtigde van eiser haar vakantie niet tijdig had doorgegeven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag door Nederland rechtvaardigden. Eiser had aangevoerd dat hij zorg droeg voor zijn broer in Nederland, die medische klachten had, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten dat de omstandigheden niet voldoende bijzonder waren om van de overdracht aan Duitsland af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 13 maart 2023 (het bestreden besluit) waarin de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.7671, op 4 april 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Op grond van de Dublinverordening [1] neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 1 november 2022 in Duitsland is geregistreerd. Nederland heeft daarom bij Duitsland een verzoek om de terugname van eiser gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 19 januari 2023 aanvaard. De staatssecretaris heeft geen reden gezien om van de overdracht van eiser aan Duitsland af te zien.
Had de staatssecretaris aan eiser uitstel moeten verlenen voor het indienen van correcties en aanvullingen op het Dublingehoor?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onterecht voorbij is gegaan aan de vakantie van de gemachtigde van eiser. Door de beschikking op de dag van terugkomst van vakantie uit te brengen heeft de staatssecretaris in strijd met de samenwerkingsplicht gehandeld. De strikte beperking in de beleidsregel die ziet op de verzoeken om uitstel voor het indienen van een zienswijze op een voornemen staat niet in redelijke verhouding tot het daarmee gediende belang. Eiser stelt dat de beleidsregel op dit punt in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 5 oktober 2022 met kenmerk NL22.16113.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het beleid uit de Vreemdelingencirculaire 2000 terecht en op de juiste wijze is toegepast. De verwijzing naar de uitspraak van 5 oktober 2022 maakt dit niet anders nu de gemachtigde in dat geval de vakantie wel een maand van tevoren had doorgegeven.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris geen uitstel heeft hoeven verlenen voor het indienen van de correcties en aanvullingen op het Dublingehoor. Uit het dossier blijkt niet dat de gemachtigde van eiser haar vakantiemelding ten minste één maand van te voren schriftelijk aan de staatssecretaris heeft doorgegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat dit inderdaad niet is gebeurd. Hiermee is niet voldaan aan het beleid zoals het is vastgelegd in paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in samenhang met paragraaf C1/2.12 van de Vc 2000. Ook is niet gebleken van een van de andere in het beleid genoemde uitstelgronden. Verder ziet de rechtbank in hetgeen door eiser is aangevoerd geen reden om het beleid van de staatssecretaris onredelijk te achten. Ook heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om op grond van het evenredigheidsbeginsel van zijn beleid af te wijken. Eiser heeft niet onderbouwd dat het niet kunnen indienen van correcties en aanvullingen op het Dublingehoor onevenredige gevolgen voor hem teweeg heeft gebracht. Bovendien heeft eiser wel een zienswijze op het voornemen ingediend. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, maakt het voorgaande niet anders nu de gemachtigde van eiser in dat geval wel een maand van te voren schriftelijk haar vakantie had aangekondigd en er hierdoor wel voldeed aan het beleid uit de Vc 2000.
Zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser in behandeling had moeten nemen?
5. Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek door Nederland met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser zorgt voor zijn broer, die al internationale bescherming geniet in Nederland. De broer van eiser is afhankelijk van (mantel)zorg en heeft complexe medische klachten als gevolg van een opgelopen trauma. De staatssecretaris dient dit te onderzoeken en bij zijn besluitvorming te betrekken. Ter onderbouwing heeft eiser in beroep medische stukken en een instemmingsverklaring overgelegd.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de overdracht naar Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Het is begrijpelijk dat de aanwezigheid van de eiser voor een veilig gevoel zorgt bij de broer, maar uit de medische verslaglegging blijkt ook dat de broer van eiser een goed sociaal netwerk heeft. Verder blijkt de mantelzorg van eiser aan zijn broer geheel niet uit de stukken.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege onevenredige hardheid. Volgens paragraaf C2/5 van de Vc 2000 maakt de staatssecretaris terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Duitsland. Uit de overgelegde stukken kan wellicht worden afgeleid dat de klachtendruk bij de broer van eiser toeneemt wanneer eiser niet in zijn buurt is, maar hieruit blijkt niet dat de broer van eiser niet in staat is om zich zonder eiser in zijn buurt staande te houden. Hierbij acht de rechtbank het van belang dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de broer onder behandeling is van een psycholoog en dat de psycholoog heeft aangegeven dat hij een goed sociaal netwerk heeft. Het is begrijpelijk dat eiser en zijn broer wensen bij elkaar te blijven en dat eiser zijn broer steun kan bieden, maar dat maakt niet dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
Heeft de staatssecretaris onzorgvuldig gehandeld door pas in het bestreden besluit aan te geven dat eiser een instemmingsverklaring en medische stukken aan had moeten leveren?
6. Eiser stelt dat het onzorgvuldig is dat de staatssecretaris pas in het bestreden besluit melding heeft gemaakt van het ontbreken van medische stukken en de instemmingsverklaring. Hiervoor had een herstelmogelijkheid moeten worden gegeven. In dit kader wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amersfoort van 13 juni 2022 met kenmerk NL22.8588.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij niet eerder bekend was met de medische omstandigheden van de broer van eiser. Hierdoor bestond er geen reden om nadere stukken op te vragen. De verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2022 is niet relevant omdat in dat geval de zorgtaken op het moment van het voornemen al wel duidelijk waren.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet gehouden was eerder een herstelmogelijkheid te bieden voor het aanleveren van de instemmingsverklaring en medische stukken. De staatssecretaris heeft zich in dit kader terecht op het standpunt gesteld dat eiser tijdens het aanmeldgehoor niets heeft verklaard over de medische omstandigheden van zijn broer. Eiser heeft enkel aangegeven dat hij een broer heeft in Nederland die hij al acht jaar niet heeft gezien en dat hij een sterke band heeft met zijn broer. Nu de staatssecretaris in dit stadium nog niet op de hoogte was van de medische omstandigheden van de broer bestond er ook geen reden om hier nader onderzoek naar te doen of om nadere stukken op te vragen bij eiser. De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van eiser niet overeenkomt met de situatie in de door eiser aangehaalde uitspraak van 13 juni 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013