ECLI:NL:RBDHA:2023:6015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
09/001583-23 (dagvaarding I) en 09/134798-22 (dagvaarding II, ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling van politieagenten en fotograaf met deels voorwaardelijke taakstraf

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van twee politieagenten en een fotograaf, evenals andere mishandelingen en vernielingen. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard bij zijn handelen. De verdachte had op 1 januari 2023 tijdens de jaarwisseling fietsen naar de politieagenten gegooid en een glazen voorwerp naar een fotograaf. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte de fietsen met kracht gooide, de agenten beschermende helmen droegen en er geen letsel was opgetreden. Evenzo was er onvoldoende bewijs dat het glazen voorwerp, dat mogelijk een kerstbal was, een aanmerkelijke kans op letsel met zich meebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte de mishandeling van een politieagent en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel bewezen. De verdachte kreeg een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder een ambulante behandeling voor impulscontrole. De rechtbank benadrukte de ernst van het gedrag van de verdachte tijdens de jaarwisseling, vooral gezien de afspraken met de politie om de situatie rustig te houden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/001583-23 (dagvaarding I) en 09/134798-22 (dagvaarding II, ttz. gev.)
Datum uitspraak: 26 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.T.C. Castermans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
1
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een fiets op danwel tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door een fiets op danwel tegen zijn hoofd en/of lichaam
te gooien;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een fiets op danwel tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(vanaf de eerste verdieping) een glas danwel een glazen voorwerp (naar beneden)
richting die [slachtoffer 3] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage
opzettelijk en wederrechtelijk twee fietsen, in elk geval enig goed, die geheel
of ten dele aan Politie eenheid Den Haag, in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
5
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te 's-Gravenhage
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk
voorschrift, te weten artikel artikel 55d lid 1 Sv,
gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , hulpofficier van justitie van politie
Eenheid Den Haag, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met
en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem
had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht
in het kader van de Wet Middelenonderzoek geweldplegers, hieraan geen gevolg te
geven;
Dagvaarding II
hij op of omstreeks 13 november 2021 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] een of meer ke(e)r(en) te slaan en/of met
kracht bij de nek/hals vast te grijpen/klemmen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 en 4 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 5 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 en 4 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten met de verdediging van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Dagvaarding I
Feit 1, primair, 2 en 3: telkens poging zware mishandeling
De rechtbank dient bij de beoordeling van deze drie feiten telkens de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de politieagenten, respectievelijk de fotograaf, zoals ten laste is gelegd.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte twee fietsen richting politiemensen heeft gegooid en een (al dan niet glazen) voorwerp uit een raam op de eerste verdieping richting een fotograaf. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte actief en bewust op de mensen heeft gericht en daarmee
volopzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel. De vraag is dan of er gesproken kan worden van
voorwaardelijkopzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Fietsen
Vast staat dat de verdachte met kracht eenmaal een politiefiets naar agent [slachtoffer 1] en eenmaal een politiefiets naar agent [slachtoffer 2] heeft gegooid op hoofdhoogte. Zij droegen beiden een helm. [slachtoffer 1] heeft beperkt letsel en pijn opgelopen aan zijn arm en pink doordat hij de fiets heeft afgeweerd met zijn armen. [slachtoffer 2] heeft geen letsel of pijn opgelopen, terwijl de fiets wel tegen zijn helm werd aangegooid. De rechtbank is van oordeel dat het eenmaal gooien van een fiets op hoofdhoogte naar personen die een helm dragen - die juist is bedoeld om letsel en pijn te voorkomen - niet zonder meer meebrengt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van
zwaarlichamelijk letsel. Weliswaar is niet uitgesloten dat als een fiets bijvoorbeeld in het gezicht van één van die agenten was gekomen er zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan, maar deze kans acht de rechtbank niet
aanmerkelijk, zoals voor een bewezenverklaring van deze ten laste gelegde feiten wel is vereist. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de agenten geen tot beperkt letsel hebben opgelopen.
Verder is van belang dat het dossier geen enkele informatie bevat over de politiefietsen. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen van welk materiaal deze zijn gemaakt, hoe zwaar zo’n fiets is en of er veel of bijzondere uitstekende onderdelen aan zitten en of die scherp zijn, of hoe de fiets anderszins schade zou kunnen veroorzaken, waardoor de kans op zwaar lichamelijk letsel in dit geval wèl als aanmerkelijk is te achten.
Voorwerp uit het raam
Vast staat dat de verdachte vanuit zijn raam op de eerste verdieping een glazen voorwerp van bovenaf naar beneden heeft gegooid richting de fotograaf die op dat moment daar op de stoep liep. Onduidelijk is echter gebleven welk voorwerp precies uit het raam is gegooid. De fotograaf kan het glas verder niet omschrijven en volgens de verdachte zelf was het een doorsnee kerstbal, gemaakt van zeer dun glas. Bij gebrek aan foto’s van het glas of een gedegen omschrijving daarvan, kan de rechtbank niet vaststellen van welk materiaal en hoe zwaar het voorwerp was waarmee de verdachte heeft gegooid. Als het inderdaad ging om een doorsnee kerstbal zoals de verdachte heeft verklaard, dan geldt ook hier dat de rechtbank van oordeel is dat het gooien van een doorsnee kerstbal richting het hoofd niet zonder meer de aanmerkelijke kans op
zwaarlichamelijk letsel oplevert.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in beide gevallen niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 4 vernieling fietsen
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het doen van aangifte de lamp van één van de twee fietsen kapot is. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende zekerheid vast te kunnen stellen dat deze schade het directe gevolg is van het gooien met de fiets door de verdachte. De fietsen hebben immers enige tijd in de ontstane chaos op de grond gelegen en niet is uit te sluiten dat de schade in die periode op een andere manier is ontstaan. De rechtbank zal de verdachte daarom eveneens van het onder 4 ten laste gelegde vrijspreken.
Dagvaarding II:
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij door een voor hem onbekend persoon van achteren werd aangevallen, een klap op zijn oor kreeg, over het hek werd gehangen en nog meer klappen op zijn hoofd en rug kreeg. Toen hij zich omdraaide, werd [slachtoffer 4] naar eigen zeggen bij zijn keel gepakt en weer geslagen en vrijwel direct daarna van achteren aangevallen door meerdere hem onbekende personen. Aan de huisarts heeft hij verteld dat hij door zes mannen in elkaar is geslagen en uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer 4] letsel en pijn aan zijn rechteroor heeft.
[Getuige 1] heeft verklaard dat een man [slachtoffer 4] tien keer met zijn gebalde linker- en rechtervuist op het hoofd sloeg en dat hij zelf bij tussenkomst ook werd geslagen. [Getuige 1] vertelt verder dat vier á vijf andere mannen [slachtoffer 4] met gebalde vuisten sloegen. Hij vertelt niets over het hangen of duwen over of tegen een hek.
[Getuige 2] heeft ten slotte verklaard dat [slachtoffer 4] maar door één man is mishandeld en dat de groep overige mannen gekalmeerd werd door de beveiliging.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 4] enkel over een hek heeft gehouden en hem om zijn nek heeft vastgehouden, maar dat hij hem niet heeft geslagen.
Het dossier bevat dus vier uiteenlopende verklaringen, die zodanig van elkaar afwijken dat op grond daarvan niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 4] daadwerkelijk heeft geslagen. Wel kan op grond van de eigen verklaring van de verdachte geconcludeerd worden dat hij [slachtoffer 4] bij de nek heeft vastgepakt en samen met hem tegen het hek heeft geleund, maar [slachtoffer 4] heeft niet verklaard dat hij daardoor pijn en/of letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van deze mishandeling.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding I feit 1 subsidiair en feit 5
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het [proces-verbaal] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 169).
T.a.v. feit 1 subsidiair
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 1 januari 2023, voor zover inhoudende (p. 29 - 30):
Ik zag dat [verdachte] vervolgens een tweede politiefiets van de grond pakte. Ik zag dat hij deze met kracht in mijn richting gooide. Ik zag dat de fiets met een grote snelheid op mij af kwam. Ik trok mijn armen op om de fiets te kunnen blokkeren met mijn armen. Ik voelde dat de fiets mij raakte op mijn onderarmen. Ik voelde meteen een hevige pijnscheut in mijn rechteronderarm en mijn rechterpink.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2023, voor zover inhoudende:
Op het moment dat ik zag dat een agent mijn dochter een klap met een stok gaf heb ik de fietsen gepakt en naar ze toegegooid. Ik ben dat op de beelden ja. Het was niet mijn bedoeling om iemand te raken.
T.a.v. feit 5
1. Het proces-verbaal van bevindingen, op ambtseed opgemaakt op 1 januari 2023 door [verbalisant] , voor zover inhoudende (p. 113):
Ik stelde mij voor als hulpofficier van justitie omdat ik de verdachte wilde voorgeleiden en wijzen op zijn rechten. Ik vorderde vervolgens mondeling de medewerking aan onderzoek in het kader van de Wet Middelengebruik, maar hij gaf aan niet mee te werken hieraan, toen ik vertelde dat dit een extra strafbaar feit zou opleveren stak hij zijn duim omhoog en ging weer liggen. Hierop heb ik de cellengang weer verlaten. De verdachte bleek later te zijn [verdachte] .
2. Het proces-verbaal van bevindingen, op ambtseed opgemaakt op 1 januari 2023 door [verbalisant] , voor zover inhoudende (p. 116):
Op zondag 1 januari 2023 om 01:37 uur heb ik de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 55e lid 1 Sv. De verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek uitgeademde lucht, waardoor hij tevens als verdachte van artikel 184 Sr (niet opvolgen van bevel of vordering) wordt aangemerkt. De weigering bleek uit: verdachte weigerde alle medewerking, antwoordde met opkankeren.
3.5.
Bewijsoverweging feit 5
De verdachte heeft ontkend dat hem is verzocht of bevolen om mee te werken aan een ademtest. De rechtbank gaat echter uit van de processen-verbaal die verbalisant [verbalisant] hierover heeft opgemaakt. [verbalisant] heeft op ambtseed verklaard dat de verdachte zich recalcitrant gedroeg en dat [verbalisant] meerdere malen te horen heeft gekregen dat hij moest opkankeren op zijn verzoeken aan de verdachte om mee te werken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de hiervoor genoemde ambtsedig opgemaakte processen-verbaal en oordeelt op grond hiervan dat de verdachte niet heeft voldaan aan een bevel mee te werken aan een onderzoek uitgeademde lucht.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1
hij op 1 januari 2023 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een fiets tegen zijn lichaam te gooien;
5
hij op 1 januari 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel artikel 55d lid 1 Sv,
gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , hul
pofficier van justitie van politie
Eenheid Den Haag, belast met het onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht in het kader van de Wet Middelenonderzoek geweldplegers, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden vraagt de officier van justitie een meldplicht bij de reclassering, behandeling bij De Waag en meewerken aan schuldhulp-verlening. Daarnaast vordert de officier van justitie dat als bijzondere voorwaarde aan de verdachte wordt opgelegd dat hij tijdens de komende jaarwisselingen van 2023/2024 en 2024/2025 van 31 december 20.00 uur tot 1 januari 7.00 uur thuisblijft op het adres waar hij op dat moment in de GBA is ingeschreven. De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht het advies van de reclassering te volgen en aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tijdens de afgelopen jaarwisseling behoorlijk misdragen, terwijl hij juist van tevoren afspraken gemaakt had met de politie om te helpen het rustig te houden en ervoor te zorgen dat het feest niet uit de hand zou lopen. Dat de verdachte zich toch – al dan niet door het gebruik van alcohol – zodanig heeft laten gaan dat hij uiteindelijk zelfs met fietsen is gaan gooien tegen een linie politieagenten die opgesteld stond om weer rust in de straat te creëren, neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk. Zelf geeft de verdachte aan dat hij het optreden van de politie als oneerlijk en onterecht heeft ervaren, met name toen ze volgens hem zijn dochter sloegen. Zelfs als dit inderdaad het geval is geweest, wat de rechtbank niet kan vaststellen, dan nog is dit geen rechtvaardiging voor zijn gedrag. Dat de rechtbank op juridische gronden de verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan houden voor alle op de tenlastelegging vermelde feiten, wil niet zeggen dat hij naar behoren heeft gehandeld. Zelfs na de aanhouding heeft de verdachte zich van zijn slechtste kant laten zien, door op het bureau te blijven schelden en niet mee te werken met het politieonderzoek. De rechtbank acht het dan ook van belang dat de verdachte aan zijn zelfbeheersing gaat werken om dit soort escalaties in de toekomst te voorkomen. De door de reclassering geadviseerde behandeling en andere bijzondere voorwaarden lijken hiervoor uitermate geschikt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 maart 2023, waaruit volgt dat hij de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad heeft dan ook geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 31 maart 2023, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren, houding en financiën en van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling bij forensische polikliniek de Waag en meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor alleen de mishandeling met gebruik van een wapen (in dit geval een fiets), 120 uur taakstraf. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat ten behoeve van de viering van oud en nieuw afspraken gemaakt waren, dat het geweld tegen politiemensen was gericht die daar aan het werk waren en dat het onder invloed van alcohol is gebeurd. Daarbij komt ook nog het niet voldoen aan een bevel, later op het bureau.
De rechtbank acht, alles afwegende een taakstraf van 240 uur passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 160 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Nu de verdachte langer in voorarrest heeft gezeten dan 40 dagen, wat omgerekend overeen komt met 80 uren taakstraf, hoeft hij het onvoorwaardelijke deel van de taakstraf niet te verrichten.
Nu de rechtbank voor de meeste feiten heeft vrijgesproken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de door de officier van justitie gevorderde extra bijzondere voorwaarde die betrekking heeft op de komende twee oud en nieuw-vieringen, noch de dadelijke uitvoerbaarheid van de wel op te leggen bijzondere voorwaarden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vorderingen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich beiden als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 361,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden toegewezen zoals verzocht.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadvrouw primair bepleit dat beide vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten eerste die van [slachtoffer 2] wegens de door haar bepleite vrijspraak, maar ook is in beide vorderingen volgens haar onvoldoende onderbouwd dat de benadeelden psychische schade hebben opgelopen. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat een lager bedrag passend is.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
[slachtoffer 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft immers pijn en daarvan ongemak ondervonden. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan, en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 184 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
160 (HONDERDZESTIG) UREN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostiek door en zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- inzicht geeft in zijn financiën en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt toepassing van de WSNP;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] deels toe en veroordeelt de verdachte om aan hem te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen
.Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Koole, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.