ECLI:NL:RBDHA:2023:6014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
09/053070-21 en 09/058415-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging van laptops en beschadiging van een auto

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging van een grote hoeveelheid laptops uit een schoolgebouw en van het opzettelijk beschadigen van een auto. De diefstal vond plaats op 24 november 2020, waarbij de verdachte samen met een ander 16 HP laptops en 31 Microsoft Surfaces heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten betrouwbaar was, mede op basis van camerabeelden en chatgesprekken op de telefoon van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, rekening houdend met de brutaliteit van de diefstal en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/053070-21 (dagvaarding I) en 09/058415-22 (dagvaarding II, ttz. gev.)
Datum uitspraak: 26 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1998 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Dongen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.A.M. Engels naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
hij op of omstreeks 24 november 2020 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
16 HP laptops en/of 31 Microsoft Surfaces, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding II
hij op of omstreeks 16 november 2021 te Wassenaar, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het bij dagvaarding I ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
De rechtbank zal ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend, nadien niet anders verklaard en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit.
3.4.
Bewijsoverwegingen dagvaarding I
Er is aangifte gedaan van diefstal van 46 laptops uit een schoollokaal in de [school] , gepleegd op 24 november 2020. Rond de tijd dat de laptops moeten zijn weggenomen, zijn twee mannen op camerabeelden te zien die volgens de aangever zouden kunnen worden aangemerkt als de daders. Op de camerabeelden is te zien dat op 24 november 2020 omstreeks 18.46 uur een man, aangeduid als ‘man 1’, de deur van de fietsenkelder opent en een andere man, aangeduid als ‘man 3’, binnenlaat. Op de camerabeelden zijn twee mannen met lege tassen te zien. Een kwartier laten komen de mannen weer met de tassen in beeld. Een van de tassen is meer gevuld dan daarvoor en beweegt minder snel mee. Aan de andere tas is een vervorming zichtbaar. Het lijkt of er vierkante dan wel rechthoekige objecten in de tas zitten. Via de fietsenkelder lopen de twee mannen richting het schoolplein. Omstreeks 19.36 uur laat man 1 man 3 weer het gebouw binnen en is man 1 te zien met een sporttas die niet volledig is gevuld. Twee minuten later is te zien dat de mannen zich afzonderlijk van elkaar in het gebouw begeven. Omstreeks 19.44 uur is te zien dat man 1 een sporttas bij zich heeft die groter van volume is dan daarvoor en dat man 3 twee grote boodschappentassen bij zich heeft die geheel gevuld lijken te zijn. Met deze tassen lopen ze weer via de fietsenkelder het gebouw uit. De inhoud van de tassen lijkt gelet op het volume en de vorm te passen bij de buit die is weggenomen. De rechtbank gaat er op grond van de bovengenoemde camerabeelden vanuit dat bovengenoemde man 1 en man 3 de daders zijn van de diefstal van de laptops. Deze mannen zijn rondom het tijdstip van de diefstal aanwezig geweest in de [benadeelde 2] en moeten gezien het feit dat zij twee keer met grote lege tassen binnenkomen en later met gevulde tassen met rechthoekige objecten weer de school verlaten, de daders zijn geweest. Het alternatieve scenario van de raadsvrouw dat andere personen deze laptops (één voor één) zouden hebben meegenomen, is onaannemelijk. De handelingen op de camerabeelden van de twee mannen passen naar het oordeel van de rechtbank precies bij het in twee keer wegnemen van laptops in grote tassen.
Is de verdachte één van de daders?
Het eerste wat naar de verdachte als mogelijke dader wijst, is de herkenning van de verdachte door twee verbalisanten als man 1.
Bij het gebruik van herkenningen als bewijs dat het de verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, geldt als uitgangspunt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar is, zijn onder meer van belang de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank deze herkenningen bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de beelden die bij de herkenningen zijn gebruikt van voldoende kwaliteit en helderheid zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Het postuur, de lichaamsbouw en het gezicht van de persoon in beeld zijn goed zichtbaar. Verbalisanten [naam] en [naam] hebben de camerabeelden bekeken en hebben de verdachte kort daarna als verdachte gehoord. De verbalisanten hebben de verdachte direct herkend aan de hand van concreet omschreven persoonskenmerken, zoals een getrimde volle zwarte baard, een gezet postuur en een waggelend loopje. Het gegeven dat bij het wegnemen van de laptops de gezichten van man 1 en 3 bedekt waren, maakt die herkenning niet anders.
De herkenningen door de verbalisanten staan bovendien niet op zichzelf. Op de telefoon van de verdachte zijn chatgesprekken aangetroffen. De verdachte heeft op 25 en 26 november 2020, de twee dagen na de diefstal, foto’s verstuurd waarop een HP Laptop en een Surface te zien zijn. De serienummers op de foto’s komen overeen met twee serienummers van laptops die uit het klaslokaal van de [benadeelde 2] zijn weggenomen.
In onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat hiermee wettig
en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte degene is geweest die samen met een ander de laptops heeft weggenomen. De rechtbank acht het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op 24 november 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, 16 HP laptops en 3
Microsoft Surfaces,
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde
n, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding II
hij op 16 november 2021 te Wassenaar opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die
aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring een taakstraf op te leggen en daarbij rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn alsmede de omstandigheid dat de verdachte geruime tijd geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een grote hoeveelheid laptops uit een schoolgebouw. De goederen hebben een aanzienlijke waarde. De verdachte was ten tijde van de diefstal student op de betreffende school en had daarom toegang tot het gebouw. Tot twee keer toe is de verdachte met een andere persoon naar een schoollokaal gegaan waar een kar met laptops stond. Deze laptops hebben zij in tassen ingeladen en meegenomen. De manier waarop de verdachte de diefstal heeft gepleegd, getuigt van aanzienlijke brutaliteit. De verdachte geen enkel respect getoond voor het eigendomsrecht van de school en deze schade en overlast bezorgd. Hij heeft alleen gedacht aan zijn eigen financieel gewin. Op geen enkele wijze heeft hij zich rekenschap gegeven van de impact die de diefstal voor de studenten van de school kon hebben. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij ook aan dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto. Naar aanleiding van een door de verdachte veronderstelde verkeersfout van een autobestuurder heeft de verdachte deze bestuurder langere tijd in zijn auto achtervolgd. Op enig moment, voor een stoplicht, is de verdachte uitgestapt en heeft hij tegen de deur van de auto van de bestuurder getrapt. Vervolgens heeft de verdachte tegen de buitenspiegel aan geslagen en een trap tegen de achterdeur gegeven. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en financiële schade berokkend. Dergelijk gedrag veroorzaakt daarnaast veelal gevoelens van angst en onveiligheid, zowel bij het slachtoffer als bij omstanders en andere verkeersdeelnemers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 maart 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in 2019 en februari 2020 voor vier gekwalificeerde diefstallen onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een brief van de reclassering van 6 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte zonder tegenbericht op twee afspraken niet is verschenen.
Gelet op het voorgaande en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Naar het oordeel van de rechtbank komt in de strafeis van de officier van justitie de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking, waarbij de rechtbank met name wijst op de brutaliteit, de impact van de diefstal, het samenwerkingsverband alsmede de hoge waarde van de goederen. Tevens heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid willen nemen voor de feiten. Hij heeft geen enkel inzicht getoond in het strafwaardige van zijn handelen en de schade die hij daarmee heeft berokkend.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van berechting binnen twee jaren inzake dagvaarding I is overschreden. De redelijke termijn begint te lopen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De termijn is in dit geval gaan lopen op de dag waarop de verdachte in verzekering is
gesteld, te weten op 29 december 2020. Dit houdt in dat sprake is van een overschrijding van vier maanden. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf maanden een passende straf is. Voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vorderingen
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 44.355,09. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.573,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze hoofdelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] gevraagd om kritisch naar de verzekeringsbescheiden te kijken. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
[benadeelde 1]
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De vordering is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook geheel toewijzen.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 november 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 44.355,09 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 november 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
7.4.2.
[benadeelde 1]
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De vordering is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 november 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.573,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 44.355,09 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 november 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 44.355,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 november 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 256 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van [benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.573,-, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.573,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.