ECLI:NL:RBDHA:2023:6000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.7196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 8 maart 2023, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 10 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar verweerder stelde dat Duitsland, waar eiser eerder had gewoond, verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwistte de geldigheid van het claimakkoord tussen Nederland en Duitsland, stellende dat dit op een onjuiste claimgrond was gebaseerd. De rechtbank heeft de zaak op 29 maart 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de verantwoordelijkheid van Duitsland was vastgesteld op basis van artikel 14, eerste lid, van de Dublinverordening, en dat het claimakkoord geldig was, ondanks de argumenten van eiser. De rechtbank oordeelde dat de Duitse autoriteiten voldoende geïnformeerd waren om een besluit te nemen en dat eiser niet benadeeld was door de claimgrond die door Nederland was genoemd. Bovendien werd vastgesteld dat het opleggen van een inreisverbod aan eiser niet betekende dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zou respecteren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie anders was dan wat de Duitse autoriteiten hadden aangegeven.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier Ż.A. Meinert, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7196

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7197, op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 10 oktober 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit informatie van de Duitse autoriteiten blijkt dat eiser sinds zijn geboorte tot zijn uitzetting naar Turkije enkele jaren geleden, in Duitsland heeft gewoond op basis van (uiteindelijk) een permanente verblijfsvergunning. Verweerder heeft daarom op 17 november 2022 Duitsland verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Op 21 november 2022 heeft Duitsland het verzoek om eiser over te nemen geweigerd. Op 12 december 2022 heeft Nederland Duitsland middels een second opinion wederom verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, Dublinverordening. Duitsland heeft dit verzoek op 15 december 2022 aanvaard op grond van artikel 14, eerste lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser voert daartegen aan dat het claimakkoord ongeldig is, omdat Duitsland het claimverzoek op een onjuiste claimgrond heeft geaccepteerd. Uit het standpunt van verweerder kan worden afgeleid dat hij erkent dat artikel 14, eerste lid, van de Dublinverordening niet de juiste claimgrond is. Eiser kon Duitsland immers niet visumvrij inreizen. Verweerder miskent verder dat er geen sprake is van een terugnamesituatie, maar van een overnamesituatie. Eiser wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019. [2] Artikel 14, eerste lid, van de Dublinverordening kan daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het claimakkoord. De verantwoordelijkheid van Duitsland is om die redenen niet vastgesteld. In dit verband is ook van belang dat eisers belang in sterke mate zou worden geschaad, omdat het passeren van het onjuiste claimakkoord een ernstige uitholling zou zijn van artikel 27 van de Dublinverordening, namelijk het kunnen instellen van een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit. Voorts voert eiser aan dat, gelet op de eerdere uitzetting en het inreisverbod, het aannemelijk is dat eiser bij een terugkeer naar Duitsland direct zal worden uitgezet naar Turkije. Daarmee loopt hij het risico op indirect refoulement. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof in Lyon van 13 maart 2018. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In geschil is of op 15 december 2022 een rechtmatig claimakkoord tot stand is gekomen tussen Duitsland en Nederland.
5. Eisers beroepsgrond dat Duitsland het claimverzoek op een onjuiste grond heeft geaccepteerd slaagt niet. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Dublinverordening is Duitsland verantwoordelijk, indien een onderdaan van een derde land of een staatloze het grondgebied van Duitsland betreedt waar hij niet visumplichtig is. Het enkele feit dat Nederland een andere claimgrond heeft genoemd en dat de acceptatie door Duitsland een andere bepaling vermeldt, maakt niet dat geen geldig claimakkoord tot stand is gekomen. Hierbij is van belang dat verweerder in het claimverzoek alle voor de beoordeling van het verzoek relevante informatie heeft vermeld en de Eu-Vis gegevens als bijlage bij het verzoek heeft gevoegd. De autoriteiten van Duitsland konden daarom een voldoende geïnformeerd besluit nemen op dat verzoek. De Duitse autoriteiten hebben op basis van deze informatie de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser geaccepteerd op grond van artikel 14, eerste lid, van de Dublinverordening. Niet is gebleken dat eiser door de onjuiste claimgrond is benadeeld nu dit geen gevolgen heeft voor de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het opleggen van een inreisverbod niet betekent dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zal respecteren. De Duitse autoriteiten hebben immers met het claimakkoord toegezegd dat zij eisers asielverzoek in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Daarbij zijn zij onder meer gebonden aan het verbod van refoulement indien dit zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er ook van worden uitgegaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Hierin is eiser niet geslaagd. Het enkele feit dat eiser in Duitsland eerder is uitgezet aan Turkije, is hierbij onvoldoende. Een beroep op de uitspraak van het gerechtshof in Lyon van 13 maart 2018 slaagt dan ook niet. Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat, dan wel dat klagen bij voorbaat zinloos is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Gerechtshof Lyon, 17LY0218I -17LY02184.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.