ECLI:NL:RBDHA:2023:5998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 12 april 2023 behandeld in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende versies van het proces-verbaal van ophouding en onderzoek aan het dossier zijn toegevoegd, maar concludeert dat dit geen gebrek in het voortraject oplevert. De rechtbank oordeelt dat de ophouding van eiser in overeenstemming met de wet is geschied, ondanks de aanwezigheid van onvolledige documenten.

Eiser heeft verder aangevoerd dat de maatregel onterecht is, omdat de asielprocedure nog loopt en er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank stelt echter vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, ook al zijn enkele zware gronden door verweerder laten vallen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, wat een belangrijke reden is voor de bewaring. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel getoetst en concludeert dat er geen gronden zijn om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert allereerst aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject omdat verweerder verschillende versies van het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 28 maart 2023 aan het digitale dossier heeft toegevoegd. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat dit dwangmiddel in overeenstemming met de daarvoor geldende eisen is toegepast. Dit gebrek rechtvaardigt tenminste een proceskostenveroordeling aan de zijde van verweerder, aldus eiser. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat sprake is van een gebrek. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier drie verschillende processen-verbaal van ophouding en onderzoek (Model M105A) bevinden. Daaronder bevindt zich een volledig en ondertekend exemplaar waaruit blijkt dat eiser op 28 maart 2023 om 11:30 uur op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw is opgehouden. Op basis van dit proces-verbaal kan worden vastgesteld dat de ophouding van eiser in overeenstemming met de wet is geschied. Het tegendeel wordt ook niet door eiser gesteld. Dat er daarnaast een onvolledige en een niet-ondertekende versie van dit proces-verbaal aan het dossier zijn toegevoegd, leidt dan ook niet tot een gebrek in het voortraject. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
3. Voorts stelt eiser dat in de maatregel ten onrechte is gemotiveerd dat sprake is van zicht op uitzetting nu de maatregel is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw en de asielprocedure van eiser nog loopt. Daarnaast stelt eiser dat het onduidelijk is naar welke eerdere maatregel op pagina 1 van het bestreden besluit wordt verwezen. De rechtbank is van oordeel dat deze, weliswaar onjuiste en in elk geval overbodige, toevoegingen op zichzelf niet maken dat de maatregel onrechtmatig is. Uit de verdere inhoud van het bestreden besluit blijkt voldoende op welke grondslag eiser in bewaring is gesteld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Als zware gronden [1] vermeldt de maatregel dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [2] vermeldt de maatregel dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5.
Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3i en de lichte grond 4f laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen.
6. Eiser voert aan dat de zware grond 3a niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij op grond van de Dublinverordening [3] aan Nederland is overgedragen. Ten aanzien van de zware grond 3d stelt eiser dat hij een asielaanvraag heeft ingediend waardoor van hem niet verwacht mag worden dat hij meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko. Hij kan daardoor geen contact opnemen met de autoriteiten van Marokko om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen.
7. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware grond 3a wijst verweerder terecht op eisers verklaring in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat hij eerder Nederland zonder geldig reisdocument is ingereisd. Deze grond is dan ook feitelijk juist. Dat eiser thans door België aan Nederland is overgedragen, doet daar niet aan af. Ten aanzien van de zware grond 3d werpt verweerder terecht aan eiser tegen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn persoonsgegevens onderbouwen, terwijl niet is gebleken dat hij inspanningen heeft verricht om dergelijke documenten (alsnog) te verkrijgen. Eiser heeft immers verklaard dat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt en geen nieuw paspoort heeft aangevraagd. Ook deze grond is dus feitelijk juist. De zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de lichte grond 4c behoeft daarom geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Ambtshalve toets
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [4] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Verordening (EU) 604/2013.
4.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.