In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 12 april 2023 behandeld in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende versies van het proces-verbaal van ophouding en onderzoek aan het dossier zijn toegevoegd, maar concludeert dat dit geen gebrek in het voortraject oplevert. De rechtbank oordeelt dat de ophouding van eiser in overeenstemming met de wet is geschied, ondanks de aanwezigheid van onvolledige documenten.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de maatregel onterecht is, omdat de asielprocedure nog loopt en er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank stelt echter vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, ook al zijn enkele zware gronden door verweerder laten vallen. De rechtbank wijst erop dat eiser niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, wat een belangrijke reden is voor de bewaring. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel getoetst en concludeert dat er geen gronden zijn om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.