ECLI:NL:RBDHA:2023:5995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en stelt dat zijn identiteit en nationaliteit zijn vastgesteld door de Marokkaanse autoriteiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de maatregel van bewaring opgelegd met als reden dat dit noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag, en vanwege het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Eiser betwist enkele zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, maar de rechtbank oordeelt dat de overige gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser voert aan dat hij in aanmerking komt voor een lichter middel, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische klachten en de wens om bij zijn zus in Haarlem te verblijven. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser in het verleden al meerdere keren in de illegaliteit is verdwenen en dat er geen onderbouwing is voor zijn stelling dat hij bij zijn zus kan verblijven. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10508

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Als zware gronden [1] vermeldt de maatregel dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
En als lichte gronden [2] vermeldt de maatregel dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser betwist de zware grond 3d. Hij voert daartoe aan dat zijn identiteit en nationaliteit inmiddels zijn vastgesteld door middel van een laissez-passer dat door de Marokkaanse autoriteiten is afgegeven. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3e en de lichte gronden 4a, 4c, 4d en 4e die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet heeft betwist. Deze gronden acht de rechtbank feitelijk juist en - in onderlinge samenhang bezien- voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel dragen. De beroepsgrond gericht tegen de zware grond 3d behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat gelet op zijn persoonlijke en dringende omstandigheden, verweerder ten onrechte geen lichter middel aan eiser heeft opgelegd. Eiser ervaart tijdens de detentie erg veel stress en hij heeft last van slaapproblemen waarvoor hij diazepam gebruikt. Daarnaast heeft eiser psychische klachten en gebruikt hij valium en tramadol voor zijn rugpijn. Verder wil eiser bij zijn zus in Haarlem verblijven, om haar te helpen bij de opvoeding van haar kinderen. Eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Marokko, omdat hij afkomstig is uit de Westelijke Sahara. Ook is hij bang dat zijn asieldossier wordt overgedragen aan de Marokkaanse autoriteiten. Deze omstandigheden maken tezamen dat de maatregel onevenredig bezwarend is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was met een lichter middel te volstaan. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Hij heeft daartoe in de eerste plaats kunnen verwijzen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is ook van belang dat eiser volgens zijn eigen verklaring al sinds 2020 in Nederland verblijft, maar zich nooit bij de korpschef heeft gemeld. Aan eiser is in het verleden verschillende keren de maatregel van bewaring opgelegd. Op 10 november 2020 is eiser in de gelegenheid gesteld zich in Ter Apel te melden voor het indienen van een asielaanvraag, waarna hij echter in de illegaliteit is verdwenen. Verder heeft verweerder er in de maatregel terecht op gewezen dat in het detentiecentrum medische en psychische voorzieningen aanwezig zijn, die gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Bovendien is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Eisers stelling dat hij bij zijn zus kan verblijven is niet onderbouwd. Dat eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Marokko wordt in deze procedure niet beoordeeld. Ook in wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
Ambtshalve toets
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [3] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.