In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend, is meerdere keren uitgenodigd voor een gehoor, maar is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 19 september 2022 voor het eerst was uitgenodigd, maar niet is verschenen. Vervolgens heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, eiser een voornemen gestuurd om de aanvraag buiten behandeling te stellen, waarbij eiser twee weken de tijd kreeg om een verschoonbare reden op te geven voor zijn afwezigheid. Eiser heeft echter pas na het verstrijken van deze termijn gereageerd, zonder een verschoonbare reden te geven.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiser ook op 8 december 2022 en op 18 januari 2023 niet is verschenen voor de gehoorzittingen. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij zich op de laatste datum had gemeld, maar dit werd niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eiser opnieuw uit te nodigen voor een gehoor voordat de aanvraag buiten behandeling werd gesteld. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat zijn terugkeer naar Algerije zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.