Overwegingen
Het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen (NL22.10689)
1. Omdat verweerder alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft het beroep gehandhaafd omdat hij meent dat verweerder een bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND kan verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren.Eiser kan met het beroep derhalve niet bereiken wat hij wil. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep van eisers tegen de bestreden besluiten (NL22.20738 en NL22.20741)
2. Eisers zijn geboren op [geboortedatum 1], respectievelijk [geboortedatum 2] en hebben de Colombiaanse nationaliteit. Eisers hebben op 15 november 2021 asiel aangevraagd.
3. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij problemen hebben met voormalige leden van de FARC(dissidenten genoemd). Eiser heeft in juni 2021 in Colombia aan twee protestacties deelgenomen en als gevolg daarvan is hij in augustus 2021 door enkele dissidenten thuis bezocht en daarbij bedreigd. Eiser werd uitgemaakt voor verklikker en hem werd opgedragen het land te verlaten. Als eiser hieraan niet zou voldoen, zou zijn familie vermoord worden of zijn zoon worden ontvoerd. Eisers hebben daarop hun woning verlaten en zijn bij de ouders van eiseres ingetrokken. Enige tijd later, in oktober 2021, zijn eisers, terwijl zij samen met hun jongste dochter op een motor reden, achtervolgd en beschoten. Eiser heeft vervolgens hulp gezocht bij de autoriteiten en aangifte gedaan bij de politie. Uiteindelijk heeft eiser besloten dat hij en zijn gezin moesten vluchten. Op 13 november 2021 hebben zij Colombia verlaten.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond.Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Verweerder vindt echter niet geloofwaardig dat eiser in Colombia aan twee protestacties heeft deelgenomen en dat hij als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden met dissidenten. Verweerder stelt dat eiser vaag en inconsistent verklaart over zijn deelname aan de protestacties en het verband met de bedreigingen. Daarnaast verklaart eiser tegenstrijdig over de aard en de inhoud van de bedreigingen zelf. Ook zijn eisers verklaringen over het incident op de motor vaag en oppervlakkig. Verder hecht verweerder weinig waarde aan de door eisers overgelegde documenten. In de aangifte en de documenten van het Openbaar Ministerie is slechts opgetekend wat eiser over de gestelde gebeurtenissen heeft verklaard. Verweerder concludeert daarom dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verklaringen van eiser
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vaag en oppervlakkig verklaart over zijn deelname aan protestacties. Zo kan eiser niet vertellen op welke data hij heeft deelgenomen en kan hij weinig vertellen over de reden van de protesten, anders dan dat deze gericht waren tegen alle mensen die het slecht voorhebben met het land. Over zijn persoonlijke redenen om deel te nemen verklaart eiser slechts dat hij moe was van de situatie en dat hij steun wilde betuigen aan de mensen die goed wilden doen voor de stad. Dat heeft verweerder oppervlakkig kunnen vinden. Het wekt voorts terecht bevreemding bij verweerder dat eiseres, anders dan eiser, heeft verklaard dat eiser slechts aan één protest heeft deelgenomen. Ook stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser het verband tussen zijn gestelde deelname aan de protestacties en de gestelde bedreigingen door dissidenten van de FARC niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser twee maanden na zijn deelname aan de protesten nog is bedreigd. Daar komt bij dat het, gelet op de gestelde hoeveelheid deelnemers aan de protestacties van tussen de 500 en 600 personen, niet aannemelijk is geworden dat uitgerekend eiser vanwege zijn deelname is bedreigd.
7. De rechtbank volgt verweerder echter niet voor zover hij stelt dat eiser ongeloofwaardig over de bedreigingen heeft verklaard. Dat eiser niet precies weet waarom hij een verklikker werd genoemd, is niet zonder meer verwijtbaar. Eiser weet het niet en was, gelet op zijn verklaringen, ook niet in de positie om hiernaar te vragen. Verder heeft eiser in eerste instantie verklaard niet te weten of de dissidenten die hem bedreigden mannen of vrouwen waren. De latere verklaring van eiser, na doorvragen van verweerder, dat hij de stem van een man heeft gehoord is, anders dan verweerder betoogt, daarmee niet in strijd. Ook werpt verweerder ten onrechte aan eiser tegen dat hij wisselend over de inhoud van de bedreigingen heeft verklaard. Eiser zou volgens verweerder eerst (tot twee keer toe) hebben gezegd dat hij zijn
dorpmoest verlaten, en pas bij de correcties en aanvullingen hebben gecorrigeerd dat de bedreiging inhield dat hij zijn
landmoest verlaten. De rechtbank stelt echter vast dat eiser hierover als volgt heeft verklaard: “Zij zeiden dat ik tegen hen was, dat ik een verklikker was, dat ik het dorp moest verlaten, het land moest verlaten.” Daaruit volgt dat eiser zichzelf meteen corrigeerde, nadat hij in eerste instantie (kennelijk per abuis) verklaarde dat hij zijn dorp moest verlaten. Dat eiser hier wisselend over heeft verklaard, volgt de rechtbank daarom niet. De rechtbank volgt verweerder evenmin waar aan eiser wordt tegengeworpen dat hij het in het nader gehoor en de correcties en aanvullingen afwisselend over het ontvoeren dan wel het ronselen van zijn zoon door de FARC heeft verklaard. De betekenis van de begrippen ‘ontvoeren’ en ‘ronselen’ ligt, zeker tegen de achtergrond van de veiligheidssituatie in Colombia, immers dichtbij elkaar.
8. Wel heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser wisselend en oppervlakkig heeft verklaard over de aanval op de motor. Zo verklaart eiser niet eenduidig over het aantal personen door wie hij achtervolgd werd. Eiser stelt eerst dat het ging om een grote groep, terwijl hij later verklaart dat het om twee personen ging. Verweerder wijst er bovendien terecht op dat eiser desgevraagd niet kan uitleggen hoe hij wist om hoeveel personen het ging, terwijl hij volgens zijn verklaringen niet beschikte over achteruitkijkspiegels en ook niet de mogelijkheid had om achterom te kijken. Eisers stelling dat hij zeker weet dat dissidenten van de FARC hem en zijn gezin hebben achtervolgd en gericht op hen hebben geschoten, is niet onderbouwd. De enkele stelling dat het geen toeval kan zijn dat deze beangstigende gebeurtenissen in een zo korte periode hebben plaatsgevonden, is daarvoor onvoldoende. Dat eiser in zijn vrije relaas niet uit eigen beweging over het incident heeft verklaard heeft verweerder, gelet op de impact die dit incident moet hebben gemaakt, ook mogen betrekken bij de weging van eisers verklaringen.
9. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de verklaringen van de vrouw niet rijmen met de documenten die haar echtgenoot heeft overgelegd. Verweerder baseert zich voor dit standpunt op één document, waarin eiseres als slachtoffer wordt genoemd. Dat gegeven staat volgens verweerder haaks op de verklaring van eiseres dat zij pas in Nederland op de hoogte is gesteld van de problemen van de man. De rechtbank stelt allereerst vast dat dit document door de echtgenoot van eiseres al bij zijn nader gehoor van 10 mei 2022 is overgelegd, zodat verweerder in beginsel verantwoordelijk was voor de vertaling ervan.Bij het ontbreken van een vertaling heeft verweerder deze (vermeende) tegenstrijdigheid aan een onvertaald document ontleend. Dat is op zichzelf al niet zorgvuldig. Uit de in beroep overgelegde vertaling blijkt dat het gaat om een schriftelijke opdracht van het OM aan de gerechtelijke politie om eiseres, als slachtoffer van de bedreigingen, als getuige te verhoren. Dat eiseres door het OM in Colombia als slachtoffer is aangemerkt, past in het relaas van haar echtgenoot, die immers in zijn eigen nader gehoor heeft verklaard dat de bedreigingen waren geuit tegen hemzelf én zijn gezin.Uit niets blijkt dat eiseres zelf aangifte moet hebben gedaan om als slachtoffer van de bedreigingen te kunnen worden aangeduid. Van een tegenstrijdige verklaring is geen sprake.
10. Verder werpt verweerder ten onrechte aan eiseres tegen dat zij in de correcties en aanvullingen haar verklaring dat zij slachtoffer is geworden van een ‘soort aanval’ heeft gewijzigd naar ‘een gerichte persoonlijke aanval’. Anders dan verweerder, ziet de rechtbank hierin geen wezenlijk verschil. Daar komt bij dat verweerder ten onrechte aan eiseres tegenwerpt dat zij pas op het moment dat zij en haar gezin naar haar ouders verhuisden vernam dat haar echtgenoot wordt bedreigd. Eiseres was immers zelf aanwezig bij het incident op de motor. Verweerder miskent echter dat uit de verklaringen van eisers volgt dat dit incident pas na de verhuizing naar de ouders van eiseres heeft plaatsgevonden.
11. Voor zover verweerder wijst op verschillen in de verklaringen van eiser en eiseres, is niet deugdelijk gemotiveerd dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas. Eiseres heeft verklaard dat zij pas later op de hoogte is gesteld van de bedreigingen die aan eiser, en via eiser ook aan haar en hun kinderen, waren gericht. Tegen die achtergrond is het al niet vreemd dat er enig verschil zit in de verklaringen van eisers over wat zij, elk vanuit het eigen perspectief, hebben ondervonden. Daar komt bij dat op grond van algemene ervaringsregels moet worden aangenomen dat er altijd verschillen in verklaringen zullen optreden wanneer twee mensen onafhankelijk van elkaar over min of meer hetzelfde feitencomplex worden gehoord. Het gaat er dan om of deze verschillen betrekking hebben op het niveau van de relevante bijzonderheden en daarmee de kern van het asielrelaas raken. Nu verweerder dat niet heeft vastgesteld, kunnen de geconstateerde niet zonder meer afbreuk doen aan de geloofwaardigheid.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerders zich deels voldoende en deels onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over hun problemen in Colombia niet geloofwaardig zijn.
De door eisers overgelegde documenten
13. Eisers hebben gedurende hun asielprocedure de volgende documenten ter onderbouwing van hun asielrelaas overgelegd:
- De aangifte van eiser bij de politie van 8 oktober 2021;
- Een document (verhoor van eiser) van het Openbaar Ministerie (OM) van 12 november 2021 met vertaling;
- Twee documenten van het OM (doel verhoren eisers) van 12 april 2022 (met vertaling);
- Brief van de Officier van Justitie van het OM van 11 juli 2022 aan de advocaat van eisers waaruit volgt dat de aangifte in behandeling is (met vertaling);
- Twee notariële verklaringen onder ede van de advocaat van eisers en de vader van eiseres van 11 oktober 2022 (met vertaling)
- Een onvertaalde kopie van een brief van ‘Unidad Para Las Víctimas’ van 13 oktober 2022;
- Een verklaring van het Algemeen Landelijk Parket van 26 januari 2023 en de uitvaardiging van een beschermende maatregel (met vertaling);
- Een onvertaald document uit 2003 van het OM over de dood van Nolberto Molina.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze documenten noch op echtheid, noch op inhoud heeft onderzocht. Ter zitting heeft verweerder zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat, uitgaande van de authenticiteit, ook de documenten die eisers in beroep hebben ingebracht hun problemen niet onderbouwen, omdat ook daarin alleen maar is opgetekend wat eisers zelf hebben verklaard. Het gaat dan ook niet om een objectieve ondersteuning van het asielrelaas. Daarmee miskent verweerder allereerst dat de grenzen van de bewijslast voor de asielzoeker niet verder strekken dan wat in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Verweerder dient bovendien een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.Verweerder heeft dat miskend door zich te beperken tot de constatering dat de documenten niet meer inhouden dan wat eiser zelf heeft meegedeeld. Bovendien miskent verweerder daarmee dat dit op zichzelf nog niet betekent dat aan de documenten geen enkele bewijswaarde toekomt.Hierbij is van belang dat verweerder niet heeft bestreden dat de documenten echt zijn en door de Colombiaanse (justitiële) autoriteiten zijn uitgegeven. Dit alles geldt in het bijzonder voor de overgelegde verklaring van het Algemeen Landelijk Parket van Colombia van 26 januari 2023, waarin staat dat vanwege de bedreigingen van eisers een beschermende maatregel is uitgevaardigd. Dit document vormt dan ook op zijn minst een belangrijke aanwijzing dat de Colombiaanse autoriteiten het relaas van eisers over de bedreigingen serieus nemen. Dat eisers er naar het oordeel van verweerder niet in geslaagd zijn om hun asielrelaas met hun verklaringen aannemelijk te maken doet daar niet aan af, nog daargelaten dat dit oordeel, zoals hiervoor is toegelicht, ten deel niet deugdelijk is gemotiveerd. De samenwerkingsverplichting die op verweerder rustbrengt dan ook met zich dat hij niet zonder nader onderzoek aan de door eisers overgelegde documenten voorbij kon gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en gebrekkig zijn gemotiveerd.
15. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient, alvorens opnieuw op de aanvragen te beslissen, nader onderzoek te verrichten naar de door eisers overgelegde documenten. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het horen van eisers over de wijze waarop zij aan deze documenten zijn gekomen en wat de daarin genoemde beschermende maatregel inhoudt. De rechtbank benadrukt in dit verband dat de vernietiging van de bestreden besluiten tot gevolg heeft dat de beoordeling van eisers aanvragen weer openvalt. Dit heeft tot gevolg dat verweerder in zijn hernieuwde beoordeling zo nodig ook de vraag kan betrekken of eisers, in het geval inderdaad sprake is van een beschermende maatregel van de Colombiaanse autoriteiten, al dan niet voldoende bescherming genieten in het land van herkomst tegen de door hun gestelde problemen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
17. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag terecht beroep heeft ingesteld. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.