In deze civiele procedure heeft eiser, die in het verleden in voorlopige hechtenis heeft gezeten, vorderingen ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. Eiser stelt dat hij recht heeft op compensatie van de dagen die hij ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en dat deze dagen in mindering moeten worden gebracht op zijn opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank heeft op 29 maart 2023 mondeling uitspraak gedaan en de vorderingen van eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de perioden van voorarrest niet in mindering te brengen op de gevangenisstraf. Eiser had in totaal 368 dagen in voorlopige hechtenis gezeten, maar de rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke grondslag is voor de verrekening van deze dagen met de gevangenisstraf. Eiser had eerder een verzoek tot schadevergoeding ingediend, maar dit was niet ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De rechtbank benadrukte dat de wet geen mogelijkheid biedt voor een latere compensatie in de vorm van verrekening van voorarrest met een opgelegde gevangenisstraf. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.872,00, te vermeerderen met wettelijke rente.