ECLI:NL:RBDHA:2023:5902
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om naturalisatie van minderjarige op basis van verblijfsgat
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023, wordt het beroep van eiser, de wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon, tegen de afwijzing van het verzoek om naturalisatie van zijn zoon beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het verzoek om naturalisatie afgewezen op 8 oktober 2021, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit van 13 juni 2022. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
De zoon van eiser, geboren op 11 juli 2008 en met de Sierra Leoonse nationaliteit, voldeed niet aan de vereisten voor naturalisatie omdat hij op de datum van het verzoek, 2 april 2021, geen drie jaar onafgebroken rechtmatig verblijf had. De staatssecretaris stelde dat er een verblijfsgat was van 2 november 2017 tot 4 mei 2020, wat betekende dat niet aan de voorwaarden voor naturalisatie was voldaan. Eiser betoogde dat zijn zoon geen verwijt kon worden gemaakt voor dit verblijfsgat en dat dit niet tegen hem mocht worden ingeroepen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het verzoek op goede gronden had afgewezen. De rechtbank volgde de uitleg van eiser over artikel 11, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet, en stelde vast dat de wet duidelijk was en geen ruimte bood voor de interpretatie die eiser voorstond. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangen van de zoon had betrokken in het besluit en dat er geen zwaarwegende redenen van humanitaire aard waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiser kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.