ECLI:NL:RBDHA:2023:5890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL22.15027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot opheffing van een inreisverbod in het kader van vreemdelingenrecht en de gevolgen van positieve gedragsverandering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over het verzoek van een Somalische eiser om het hem opgelegde inreisverbod van tien jaar op te heffen. De eiser, die in het verleden meerdere misdrijven heeft gepleegd, heeft aangevoerd dat hij bij uitzetting naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds augustus 2021 niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie en dat hij een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt, mede door de hulp van verschillende hulpverleners. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze positieve veranderingen geen aanleiding geven om het inreisverbod op te heffen. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft ook bepaald dat de eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15027

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.R. Vink).

Inleiding

1. Eiser heeft op 1 juli 2021 verzocht om het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 10 september 2021 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 9 juni 2022 [1] het beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 juli 2022 is verweerder bij de afwijzing van eisers verzoek gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft op het verweerschrift aanvullend gereageerd en verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Als belangstellenden zijn verschenen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 15] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] (allen werkzaam bij diverse hulpverleningsinstellingen).
2.1.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden eisers verzoek om het inreisverbod op te heffen, heeft afgewezen. De rechtbank bespreekt deze vraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat aan het inreisverbod een rechtmatig terugkeerbesluit ten grondslag ligt. Maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven om het inreisverbod op te heffen of de duur daarvan te verkorten. Daarom is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en is het beroep gegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Welke feiten en omstandigheden zijn van belang?
4. Eiser is bij besluit van 1 juni 2011 ongewenst verklaard. Deze ongewenstverklaring is bij besluit van 8 maart 2012 opgeheven. Bij afzonderlijk besluit van 8 maart 2012 is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Tegen beide besluiten heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 november 2012 [2] heeft de rechtbank het beroep tegen de opheffing van de ongewenstverklaring niet ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd op 15 februari 2013 [3] .
4.1
Niet in geschil is dat eiser bij uitzetting naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2
Eiser is veroordeeld voor meerdere misdrijven. Zo is eiser bij vonnis van 2 mei 2013 door de meervoudige strafkamer veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 9 maanden voorwaardelijk wegens poging tot doodslag en winkeldiefstal. Op 10 oktober 2017 is eiser veroordeeld door de meervoudige strafkamer tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar wegens diefstal met geweld. Op 10 januari 2019 is eiser veroordeeld door de meervoudige strafkamer tot voortzetting van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar. Ook dit is niet in geschil.
Ligt er aan het inreisverbod een rechtmatig terugkeerbesluit ten grondslag?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit van 1 juni 2011 niet is aan te merken als een terugkeerbesluit, zodat het daarop gebaseerde inreisverbod niet rechtmatig is. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de uitspraak van 28 november 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat er een rechtmatig terugkeerbesluit aan het inreisverbod ten grondslag is gelegd. Met de bevestiging van deze uitspraak door de Afdeling op 15 februari 2013, staat dit in rechte vast. Ook deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft dit geoordeeld in zijn uitspraak van 9 juni 2022. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat sprake is van een rechtmatig genomen terugkeerbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het inreisverbod niet wordt opgeheven?
6. In paragraaf A4/2.5.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is neergelegd dat verweerder overgaat tot opheffing van het inreisverbod als dringende individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven. De paragrafen A4/3.5 en A4/3.6 van de Vc zijn van overeenkomstige toepassing.
In paragraaf A4/3.6 van de Vc is bepaald dat verweerder uitsluitend in de volgende drie situaties aanneemt dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:
- strijdigheid met het recht op familie- en gezinsleven dan wel privéleven, bedoeld in artikel 8 van het EVRM;
- strijdigheid met artikel 3 van het EVRM welke duurzaam is en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;
- artikel 3.105c of artikel 3.105e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is van toepassing.
6.1
De rechtbank stelt vast dat eisers beroep ziet op de stelling dat het handhaven van het inreisverbod disproportioneel is, omdat eisers uitzetting wegens strijd met artikel 3 van het EVRM duurzaam is.
6.2
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder veel gewicht toekent aan de omstandigheid dat eiser meerdere malen strafrechtelijk is veroordeeld voor het plegen van verschillende (gewelds)misdrijven. Verweerder wijst erop dat plaatsing, tot tweemaal toe, in een inrichting voor stelselmatige daders eiser er niet van heeft weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat het beter gaat met eiser, is verweerder van mening dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een bestendige positieve gedragsverandering. Er is immers geen (forensisch) deskundigenrapport overgelegd om dit te onderbouwen. Daarbij blijkt dat eiser intensieve hulp en ondersteuning nodig heeft om een terugval in zijn oude gedrag te voorkomen.
6.3
Hoewel verweerder niet ten onrechte een zwaar gewicht toekent aan de door eiser gepleegde strafbare feiten, is de rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers positieve gedragsverandering geen aanleiding geeft om het inreisverbod op te heffen. De rechtbank acht hier het volgende van belang.
Eiser heeft toegelicht dat hij in het verleden naar de alcohol greep en in crimineel gedrag verviel, omdat hij geen enkel toekomstperspectief had. Nadat hij in augustus 2020 slachtoffer werd van een geweldsmisdrijf, als gevolg waarvan hij ernstig hersenletsel opliep en in coma lag, besloot hij, nadat hij uit de coma ontwaakte, het roer om te gooien. Uit de overgelegde justitiële documentatie blijkt dat hij sinds augustus 2021 niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie. Na zijn laatste detentie hebben verschillende hulpverleners het initiatief genomen om hem hulp en steun te bieden om de vicieuze cirkel waar hij zich in bevond te doorbreken. Sinds hij hulp en ondersteuning ontvangt, heeft hij structuur in zijn leven en laat hij een positieve gedragsverandering zien. Ter onderbouwing heeft eiser meerdere stukken overgelegd, onder andere:
- Een brief van [voornaam] [naam 8] , coördinator bij [bedrijf 1] van 7 februari 2022, waarin zij - voor zover hier van belang - verklaart dat zij eiser al tien jaar kent, omdat eiser dagbesteding volgt bij de locatie waar mevrouw [naam 8] als coördinator werkzaam is. Vanaf mei 2021 is eiser weer bij mevrouw [naam 8] in beeld en zij meldt dat hij het erg goed doet. Hij drinkt niet meer en is dagelijks op de locatie van mevrouw [naam 8] aanwezig. Hij doet er alles aan om zijn situatie te verbeteren. De steun van professionals die hij momenteel ontvangt, doet hem enorm goed. Hij is zich erg bewust van de steun die hij krijgt en doet erg zijn best.
- Een brief van 2 maart 2022 van [naam 9] , psychiater, werkzaam bij [bedrijf 2] in [plaats] , waarin deze - voor zover hier van belang - verklaart dat de vaste woonplek, die eiser sinds januari 2022 heeft op [adres] in [plaats] , hem veel stabiliteit heeft gebracht. Eiser is aangemeld bij ACT [plaats] en is aan een psycholoog gekoppeld die traumabehandeling gaat geven als er voor eiser meer zekerheid is met betrekking tot zijn toekomst in Nederland. Voor een traumabehandeling is het gevoel van een veilige thuisbasis noodzakelijk.
- Een notitie van [organisatie 1] (de [afkorting organisatie] ) van 2 maart 2022 waarin [naam 10] , vrijwilligster bij [organisatie 2] , - voor zover hier van belang - verklaart dat eiser als alleenstaande minderjarige vreemdeling al bij de [afkorting organisatie] bekend is geworden en de [afkorting organisatie] sindsdien regelmatig contact met hem heeft. Sinds september 2021 vertoont eiser positief gedrag en is eiser een ander mens geworden. De [afkorting organisatie] ziet dat eiser zijn leven serieus oppakt en iedere kans aangrijpt.
- Een verklaring van [naam 11] , GZ psycholoog, van 15 maart 2022, waarin deze
onder meer verklaart dat een traumabehandeling gewenst is en dat het risico van niet behandelen isolatie en een terugval in alcoholgebruik en middelenmisbruik is, en dat als voorwaarden voor een succesvolle behandeling duidelijkheid over de verblijfsstatus en een veilige vaste woonplek belangrijk zijn.
- Een vrijwilligersovereenkomst van [bedrijf 4] waaruit blijkt dat eiser per 6 september 2022 als vrijwilliger werkzaam is.
- Een verklaring van [naam 12] , [functie] binnen het wijkteam [plaats] , Politie Noord-Holland van 19 januari 2023:
‘Tot mij wende zich: [eiser 2] .
[eiser 3] had een bijzonder verzoek. Hij vroeg aan mij om iets positiefs over hem op papier te zetten zodat hij dit kan meebrengen naar zijn volgende zitting in de rechtbank.
Ik heb dit enige tijd in overweging genomen en heb besloten dit voor hem als hoge uitzondering te doen.
De reden dat ik besloten heb dit te doen is eenvoudig. Ik heb [eiser 4] in een andere functie en hoedanigheid leren kennen als een man die betrokken was bij veel overlast, meldingen en alcoholmisbruik. Uiteindelijk is hij via een hulpverleningstraject waarin hij als een mens met meer zelfvertrouwen, inzicht in eigen handelen, en het besef dat trauma uit zijn verleden hem ernstig beschadigd hebben, in een levensstijl belandt waar hij geen politiecontact meer heeft. Hij kijkt op een andere wijze de wereld in, hij doet zijn best binnen zijn mogelijkheden om een positieve bijdrage te leveren aan zijn omgeving en de mensen waar hij mee te maken heeft. Hij is vriendelijk, beleefd, behulpzaam en vraagt er niet veel voor terug.
Ik heb ooit een boek gelezen, geschreven door een wijkagent in Utrecht. Hij deed de uitspraak: Geen mens is het waard om weggegooid te worden. Dit is in mijn huidige functie zeker mijn motto geworden en dit is zeker toepasbaar op [eiser 4] .
Uit de voor de politie toegankelijke systemen blijkt dat hij al jaren geen registraties meer heeft, hij vol trots komt vertellen dat hij ergens aan het werk kan.
Als u mij zo vragen of [eiser 4] een waardevolle bijdrage zou kunnen leveren aan onze samenleving, zeg ik volmondig ja. Als ik zie hoe hij binnen alle aangebrachte kaders zijn uiterste best doet om dit al te doen heb ik daar het volste vertrouwen in. Zijn inzet en positieve houding om de persoon te worden die hij nu is mag in mijn ogen beloont worden.’
- een brief van [naam 11] , GZ-psycholoog, [naam 13] , GGZ-Agoog en [naam 14] psychiater, werkzaam bij GGZ inGeest te [plaats] van 21 februari 2023 waarin zij verklaren dat het goed met eiser gaat, dat hij zijn afspraken nakomt, dat hij zich volledig behandelbaar opstelt en abstinent is van alcohol sinds de hersenbloeding in 2021. Er is sprake van een grote positieve gedragsverandering sinds eiser clean is en hem een sociale basis geboden wordt in [plaats] . Er is begonnen met traumabehandeling.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze verklaringen heeft aangetoond dat hij vanaf augustus 2021 de juiste weg is ingeslagen. Verweerder erkent dit, maar stelt zich op het standpunt dat aan deze verklaringen niet die waarde gehecht kan worden die eiser daaraan wenst te hechten, omdat deze verklaringen niet afkomstig zijn van een (forensisch) deskundige en hieruit nog niet blijkt van bestendigheid. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Er geldt op dit punt een vrije bewijsleer, wat betekent dat er geen voorwaarden verbonden zijn aan de wijze waarop eiser kan aantonen dat zijn gedrag positief is veranderd. De verklaringen die eiser heeft overgelegd, zijn van zijn (merendeels professionele) behandelaren en begeleiders. Uit de verklaringen blijkt dat de negatieve (strafbare) gedragingen van eiser grotendeels samenhingen met het ontbreken van stabiliteit en in het verlengde daarvan zijn verslaving. Inmiddels is sprake van stabiliteit in het leven van eiser met de aangeboden hulp, waaronder het verkrijgen van een woonplek, en is hij sinds augustus 2021 niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie en vrij van middelengebruik. Aldus is sprake van een positieve gedragsverandering die al enige tijd voortduurt. Dat eiser voor de ontwikkeling van zijn gedrag ten positieve en de voortduring daarvan afhankelijk is van die steun en begeleiding, doet niet af aan het feit dát zijn gedrag is verbeterd en past bij de onderbouwde noodzaak om de vicieuze cirkel van instabiliteit te doorbreken. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd voor welke duur eiser moet laten zien dat zijn gedrag positief is veranderd voordat deze ontwikkeling volgens verweerder als ‘bestendig’ kan worden aangemerkt. Daarbij geldt dat uit de regelgeving niet blijkt dat het aantonen van een ‘bestendige’ positieve gedragsverandering een vereiste is voor het opheffen van een inreisverbod. In dit verband wijst de rechtbank er nog op dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat hij aanneemt dat de verklaring van de wijkagent ook geldt voor de datum van het bestreden besluit, te weten 13 juli 2022 en dat hij niet eerder heeft meegemaakt dat een wijkagent een dergelijke verklaring heeft afgegeven in het kader van een beroepsprocedure. Daar komt bij dat de rechtbank in de aanwezigheid van zoveel hulpverleners ter zitting en de door hen afgelegde positieve verklaringen omtrent het functioneren van eiser aldaar, een aanwijzing ziet dat de gedragsverandering zich ook na het bestreden besluit heeft voortgezet.
6.5
De rechtbank acht verder van belang dat uit het arrest van 5 april 2022 blijkt dat ook het Gerechtshof Amsterdam in eisers strafprocedure heeft benadrukt dat eiser er sinds zijn ziekenhuisopname in augustus 2021 in is geslaagd zijn leven een positieve wending te geven, dat eiser zich hiervoor ten volle heeft ingezet en dat hij op de goede weg is. Het Gerechtshof vindt het zeer te prijzen dat eiser, ondanks hetgeen hem in zijn jonge jaren in Somalië is overkomen en ondanks zijn jarenlange dakloosheid en alcoholafhankelijkheid, de zeer positief te waarderen omslag in zijn leven heeft weten te maken. Het Gerechtshof acht het voor eiser van belang dat hij op de ingeslagen weg kan doorgaan en heeft bepaald dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
6.6
Ook betrekt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser al langer dan tien jaar in de situatie verkeert dat hij, sinds de vaststelling dat artikel 3 van het EVRM zich verzet tegen verwijdering, niet naar Somalië kan terugkeren [4] . Deze omstandigheid, in samenhang bezien met het feit dat uit alle stukken blijkt dat eiser sinds 2021 een zeer positieve gedragsverandering heeft ondergaan en hij voor zijn (trauma)behandeling baat heeft bij duidelijkheid over zijn verblijfsstatus, zodat de ingeslagen positieve weg verder kan worden uitgebouwd [5] , is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat het niet opheffen van het inreisverbod in zijn geval disproportioneel is. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de (dis)proportionaliteit van het inreisverbod te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
7.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7.2
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674‬,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juli 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674‬,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter, en mr. J.L. Roubos en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL21.15920
2.AWB 12/8493 en AWB 12/8498
3.201211904/1/V1
4.Zie verweerschrift van 13 februari 2023, pagina 2.
5.Zie de brief van GGZ inGeest van 21 februari 2023