ECLI:NL:RBDHA:2023:5887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.5032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot indirect refoulement en rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van een risico op indirect refoulement bij de vreemdeling ligt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij na overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op (indirect) refoulement. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling voldoende concrete informatie moet overleggen om aan te tonen dat het beschermingsbeleid in Duitsland fundamenteel verschilt van dat in Nederland.

De rechtbank concludeert dat er geen tegenstrijdige rechtsgevolgen zijn in het bestreden besluit. Eiser heeft rechtmatig verblijf tot aan de overdracht aan Duitsland, en het indienen van beroep schort de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet op. De rechtbank verklaart het beroep van eiser kennelijk ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboortedatum [geboortedatum]
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.5033. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 9 november 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
10 november 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser vreest te worden teruggestuurd naar Pakistan. Volgens eiser betekent het claimakkoord niet dat hij alsnog kans maakt op veiligheid in verband met zijn zwaarwegende problemen als Ahmadiyya moslim. Eiser stelt dat verweerder innerlijk tegenstrijdige rechtsgevolgen in het bestreden besluit noemt door enerzijds te stellen dat sprake is van rechtmatig verblijf tot aan de overdracht en anderzijds onder de rechtsmiddelenclausule te stellen dat de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag worden afgewacht.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864) volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt. Om aan die bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt.
5. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder tegenstrijdige rechtsgevolgen in het bestreden besluit heeft genoemd. Verweerder heeft in het bestreden besluit omschreven dat eiser rechtmatig verblijf heeft tot aan de overdracht aan Duitsland. Het instellen van beroep tegen het bestreden besluit bij de rechtbank schort de rechtsgevolgen van dat bestreden besluit niet op, maar het tijdig indienen van een voorlopige voorziening heeft wél als gevolg dat eiser de behandeling daarvan in Nederland mag afwachten. Nu eiser beroep heeft ingesteld en een voorlopige voorziening heeft ingediend, en dus de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarmee zijn opgeschort, kan de beroepsgrond van eiser niet slagen.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.