Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
10 november 2022.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van een risico op indirect refoulement bij de vreemdeling ligt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij na overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op (indirect) refoulement. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling voldoende concrete informatie moet overleggen om aan te tonen dat het beschermingsbeleid in Duitsland fundamenteel verschilt van dat in Nederland.
De rechtbank concludeert dat er geen tegenstrijdige rechtsgevolgen zijn in het bestreden besluit. Eiser heeft rechtmatig verblijf tot aan de overdracht aan Duitsland, en het indienen van beroep schort de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet op. De rechtbank verklaart het beroep van eiser kennelijk ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.