ECLI:NL:RBDHA:2023:5885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL22.24500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tijdelijke bescherming op basis van Richtlijn 2001/55/EG door Oekraïense verzoeker die sinds juli 2021 niet in Oekraïne verblijft

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoeker. De verzoeker, die sinds juli 2021 niet meer in Oekraïne verblijft, heeft verzocht om een verblijfssticker in het kader van de Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan ontheemde personen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor deze tijdelijke bescherming, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de richtlijn. De verzoeker heeft gemeentelijke voorzieningen kunnen gebruiken en had toegang tot de arbeidsmarkt, ondanks dat hij daar geen recht op had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de huidige onzekerheid over de gemeentelijke opvang niet voldoende was om een andere afweging te maken. De verzoeker kan bij beëindiging van de opvang opnieuw opvang aanvragen in Ter Apel en heeft recht op medische zorg. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de richtlijn valt. De uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24500

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Procesverloop

In het besluit van 12 oktober 2022 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG [1] en het Uitvoeringsbesluit 2022/38 [2] .
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 28 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft zich op 11 mei 2022 in de BRP [3] van de gemeente Monnickendam geregistreerd. Hij heeft een BSN-nummer ontvangen en heeft voorzieningen ontvangen in het kader van de Richtlijn 2001/55/EG. Op 12 oktober 2022 heeft verzoeker verzocht om een verblijfssticker of afgifte van een ontheemdendocument, zodat hij gebruik kan blijven maken van de rechten die hieraan zijn verbonden. Hiertoe heeft verzoeker ter plaatse het formulier ten behoeve van een asielaanvraag (M35-H) en een antecedentenverklaring ingediend. Vanaf 1 augustus 2022 heeft verzoeker een arbeidsovereenkomst bij het bedrijf [bedrijf].
2. Verweerder heeft bij standaardbrief van 12 oktober 2022 aan verzoeker meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de tijdelijke bescherming omdat niet kan worden vastgesteld dat hij tot een van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Verzoeker krijgt daarom geen verblijfssticker en/of Ontheemdendocument (O-document). Verzoeker kan daarom geen aanspraak (meer) maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. Ook heeft verweerder aangegeven dat de gemeente zal worden bericht dat verzoeker niet als tijdelijk beschermde wordt aangemerkt, waarbij de gemeente hem nader zal informeren over de consequenties daarvan voor het recht op opvang en voorzieningen. Tot slot heeft verweerder medegedeeld dat, indien verzoeker asiel wil aanvragen, de IND [4] die aanvraag in behandeling zal nemen en dat hij gedurende de behandeling van die aanvraag ook recht op opvang heeft bij het COA [5] . Als hij besluit geen asielaanvraag in te dienen, moet verzoeker Nederland in beginsel verlaten. Hij ontvangt dan ook geen opvang en voorzieningen.
3. Verzoeker heeft op 7 november 2022 bezwaar gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening van 30 november 2022 strekt ertoe dat de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op bezwaar en dat verweerder wordt opgedragen de eerder geweigerde verblijfsaantekening in zijn paspoort te verlenen zodat hij kan blijven werken gedurende de behandeling van zijn bezwaar.

Spoedeisend belang

4. Uit het besluit volgt dat verzoeker niet langer aanspraak kan maken op de rechten en voorzieningen verbonden aan de status tijdelijk beschermde. Hoewel de opvang van verzoeker nog niet is beëindigd, mag verzoeker niet langer werken. Ook belemmert de onzekerheid de behandeling van verzoekers psychische klachten. Dit levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang op bij het beoordelen van de gevraagde voorlopige voorziening.

Beoordeling van het verzoek

5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift de achtergrond van Richtlijn 2001/55/EG, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst. Voor zover hier van belang wijst verweerder erop dat alle Oekraïners die aanspraak maken op tijdelijke bescherming zich moeten melden bij een gemeente. Dit heeft verzoeker op 11 mei 2022 gedaan. De aanmelding geldt als de uiting van een asielwens. Verzoeker heeft dus sindsdien rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Op een later moment wordt nader beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming. In het geval van verzoeker was dat moment op 12 oktober 2022. De conclusie dat verzoeker niet valt onder Richtlijn 2001/55/EG is bekend gemaakt in het besluit. Verweerder erkent dat het besluit niet is voorzien van een motivering waarin de specifieke omstandigheden kenbaar worden betrokken, maar wijst erop dat hij daartoe gedwongen is door het aantal te nemen besluiten.
7. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder zich in het geval van verzoeker heeft gebaseerd op zijn paspoort en de daarin opgenomen in- en uitreisstempels. Hieruit is gebleken dat hij reeds op 18 juli 2021 Oekraïne is uitgereisd en in de tussentijd niet meer in Oekraïne is geweest. Daarmee valt hij niet onder de doelgroep van het beleid zoals bedoeld in artikel 3.9a, eerste lid, sub a van het Voorschrift Vreemdelingen, aldus verweerder.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft weersproken dat hij Oekraïne op 18 juli 2021 heeft verlaten. Wel heeft hij gesteld dat hij op een gegeven moment naar Oekraïne is teruggegaan, waarna hij op 22 september 2022 weer naar Hongarije is gegaan. Verzoeker heeft verklaard geen legaal verblijf te hebben in een andere lidstaat of derde land van bestendig verblijf. Hij verbleef in Hongarije in zijn vrije termijn om werk te zoeken maar vanwege de strenge Covid-maatregelen kon hij na afloop niet terugkeren naar Oekraïne. Verzoeker heeft dit laatste echter niet met bewijsstukken onderbouwd.
9. De groepen vreemdelingen die volgens het Uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 van de Raad van de Europese Unie onder de reikwijdte van de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen, zijn de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
Gezinsleden zijn, kort gezegd, de partner, minderjarige ongehuwde kinderen en andere naaste familieleden die ten tijde van ontheemding met het gezin samenwoonden en op dat moment grotendeels of volledig afhankelijk waren van de onder a) of b) bedoelde persoon.
9.1
Verweerder heeft het Raadsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen en daarbij de bescherming ten opzichte van het Raadsbesluit uitgebreid, voor zover hier van belang, door deze toe te kennen aan vreemdelingen die na 26 november 2021 uit Oekraïne zijn vertrokken.
10. Gelet op de uitreisdatum van verzoeker heeft de voorzieningenrechter het voorlopige oordeel dat verzoeker niet onder de reikwijdte van Richtlijn 2001/55/EG valt. Niet voor twijfel vatbaar is dat verzoeker, gezien de tekst van artikel 3.9a Voorschrift Vreemdelingen 2000, niet tot de doelgroep behoort die de tijdelijke bescherming kan inroepen. Wel bevat het bestreden besluit vanwege de standaardisering verschillende motiveringsgebreken. Het gaat daarbij echter om gebreken die naar verwachting in de bezwaarfase kunnen worden hersteld. Zo dient verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het bezwaar een belangenafweging te maken van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, nu door het besluit eerder ontstane/toegekende rechten zijn komen te ontvallen.
De overige gronden in bezwaar betreffen de vraag of verzoeker gezien zijn omstandigheden desalniettemin in de doelgroep zou moeten vallen, mede gezien het Europese Handvest [6] en het Europeesrechtelijke rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel. Deze gronden vergen een nader onderzoek en beoordeling in bezwaar waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. In zoverre ziet de voorzieningenrechter af van een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.
11. De voorzieningenrechter oordeelt dus voorlopig dat eiser, gezien de letterlijke tekst van de regelingen, niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Naast dat dit voorlopige rechtmatigheidsoordeel geen reden geeft tot toewijzing van de gevraagde voorziening, geeft ook een op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te maken belangenafweging geen reden tot toewijzing van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter betrekt hierin dat verzoeker gebruik heeft kunnen maken van gemeentelijke voorzieningen en toegang heeft gehad tot de arbeidsmarkt terwijl hij daar – uitgaande van het voornoemde voorlopige oordeel – geen recht op had. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de huidige gemeentelijke opvang onzeker is voor verzoeker en dat die onzekerheid op hem drukt. Echter, bij beëindiging kan hij in Ter Apel opnieuw opvang vragen en heeft hij opnieuw recht op medische zorg. Niet is onderbouwd dat deze voorzieningen in zijn geval niet volstaan. Dat hij dan ‘opnieuw moet beginnen’ en ook niet langer kan werken, en de huidige crisis in de opvangfaciliteiten tot meer onzekerheid leidt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende voor een andere afweging. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding om te bepalen dat verzoeker een verblijfssticker wordt verleend, waardoor hij weer mag werken, omdat bij deze stand van zaken verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de Richtlijn 2001/55/EG valt.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs.M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 ter vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.Basisregistratie Personen.
4.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
5.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
6.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.