ECLI:NL:RBDHA:2023:5875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
SGR 22/11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bij de vaststelling van de hoogte van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de studiefinanciering van eiser, die verzocht om bij de vaststelling van de hoogte van zijn aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. Eiser had eerder al een verzoek ingediend dat door verweerder was afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van een ernstig en structureel conflict. Eiser had tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank had dit beroep ongegrond verklaard in een eerdere uitspraak op 2 maart 2022.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat er al een oordeel was gegeven over de hoogte van de aanvullende beurs voor het jaar 2020 in de eerdere uitspraak. De rechtbank benadrukte dat het beginsel van ne bis in idem van toepassing was, wat betekent dat een rechter niet twee keer over hetzelfde geschil kan oordelen. Eiser had geen nieuw bewijs of nieuwe feiten aangedragen die een andere beoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank droeg verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden, omdat het op de weg van verweerder lag om te erkennen dat het bestreden besluit betrekking had op dezelfde rechtsvraag als in de eerdere procedure. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/11

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de aanvullende beurs van eiser voor het jaar 2020 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij besluit van 21 augustus 2019 heeft verweerder eisers verzoek om geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader bij de vaststelling van de hoogte van zijn aanvullende beurs voor het jaar 2019 afgewezen, omdat van een ernstig en structureel conflict volgens verweerder niet is gebleken. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 9 december 2019. Het beroep is bij uitspraak van 13 oktober 2021 door deze rechtbank ongegrond verklaard. [1] Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarop nog geen uitspraak is gedaan.
2. Met het primaire besluit van 27 maart 2020 heeft verweerder de aanvullende beurs van eiser op basis van de veronderstelde ouderbijdrage voor 2020 wederom vastgesteld op nihil. In bezwaar heeft eiser een nieuw verzoek ingediend om bij de vaststelling van de hoogte van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ten opzichte van het besluit van 21 augustus 2019.
2.1.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 oktober 2021 eisers beroep tegen dit besluit op bezwaar gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. [2] De rechtbank heeft daarbij overwogen dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de aanvraag zag op een ander jaar. Verweerder had het bezwaar van eiser inhoudelijk moeten beoordelen en daarbij het primaire besluit in volle omvang moeten heroverwegen en niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het besluit van 21 augustus 2019.
3. Na deze uitspraak heeft verweerder het bestreden besluit genomen en wederom het primaire besluit – met aangepaste motivering – gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd uitgelegd waarom het verzoek van eiser om geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader bij de vaststelling van de hoogte van zijn aanvullende beurs voor 2020 niet wordt ingewilligd. [3]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat het inkomen van zijn vader buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat sprake is van een ernstig en structureel conflict met zijn vader. Zijn vader is een affectieve relatie aangegaan met een andere vrouw wat eiser in een loyaliteitsconflict bracht. Hoewel eiser na de scheiding bij zijn vader in het ouderlijk huis is blijven wonen, zag hij zijn vader weinig. Sinds zijn twaalfde levensjaar heeft hij dan ook geen wezenlijk contact meer met hem. Dit heeft ertoe geleid dat eiser in 2013 bij zijn moeder is gaan wonen en sinds eind 2016 is het contact met zijn vader verbroken. Eiser ontvangt geen bijdrage van zijn vader. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog verklaringen overgelegd van hemzelf, een natuurgeneeskundig therapeut [naam] van 14 juni 2019 en 30 oktober 2019, een brief van 11 januari 2008 van het Advies & Meldpunt Kindermishandeling en een brief van 26 oktober 2005 van advocaat mr. [advocaat] . Volledigheidshalve heeft eiser verwezen naar de argumenten en stukken die hij in eerdere procedures bij de rechtbank heeft ingebracht. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Mede naar aanleiding van eisers beroepsgronden stelt de rechtbank vast dat na indiening van dit beroep de rechtbank op 2 maart 2022 een uitspraak heeft gedaan op een ander beroep van eiser. [5] Dit beroep ziet op het besluit op bezwaar van 13 januari 2021 waarmee verweerder een nieuw verzoek van eiser om geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader bij het vaststellen van de hoogte van de aanvullende beurs over 2020 heeft afgewezen. De rechtbank heeft dit beroep met de uitspraak van 2 maart 2022 ongegrond verklaard. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, zodat deze uitspraak in rechte vaststaat en daarmee ook de rechtmatigheid van het in die zaak beoordeelde besluit op bezwaar van 13 januari 2021.
6. Met de uitspraak van 2 maart 2022 heeft de rechtbank dus al een oordeel gegeven over de hoogte van de aanvullende beurs over het jaar 2020. Verweerder noch de rechtbank heeft eerder onderkend dat er twee procedures liepen over dezelfde rechtsvraag. Dit laat onverlet dat de rechtbank dit tijdvak niet nogmaals mag beoordelen naar aanleiding van het bestreden besluit in deze zaak, vanwege het beginsel dat de rechter niet tweemaal over hetzelfde geschil kan oordelen. Hieruit vloeit tevens voort dat het bestreden besluit in deze zaak geen afzonderlijk rechtsgevolg heeft ten opzichte van het eerdere besluit van 13 januari 2021.
Wat is de conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft eiser geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep omdat dit niet kan leiden tot een ander oordeel dan al is gegeven in de uitspraak van 2 maart 2022. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Het lag op verweerders weg om op te merken dat het bestreden besluit in deze zaak ziet op dezelfde rechtsvraag in dezelfde periode als het bestreden besluit in de uitspraak van 2 maart 2022 om zo een onnodige procedure te voorkomen. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie zaaknummer SGR 20/610.
2.Zaaknummer SGR 20/4933.
3.Zie artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a en c, en de artikelen 7 en 9 van het Besluit studiefinanciering 2000.
4.Zaaknummers SGR 20/610 en SGR 21/1264.
5.Zaaknummer SGR 21/1246.