ECLI:NL:RBDHA:2023:5875
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om bij de vaststelling van de hoogte van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van de vader
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de studiefinanciering van eiser, die verzocht om bij de vaststelling van de hoogte van zijn aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. Eiser had eerder al een verzoek ingediend dat door verweerder was afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van een ernstig en structureel conflict. Eiser had tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank had dit beroep ongegrond verklaard in een eerdere uitspraak op 2 maart 2022.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat er al een oordeel was gegeven over de hoogte van de aanvullende beurs voor het jaar 2020 in de eerdere uitspraak. De rechtbank benadrukte dat het beginsel van ne bis in idem van toepassing was, wat betekent dat een rechter niet twee keer over hetzelfde geschil kan oordelen. Eiser had geen nieuw bewijs of nieuwe feiten aangedragen die een andere beoordeling rechtvaardigden.
De rechtbank droeg verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden, omdat het op de weg van verweerder lag om te erkennen dat het bestreden besluit betrekking had op dezelfde rechtsvraag als in de eerdere procedure. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.