ECLI:NL:RBDHA:2023:5861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
Nl22.11774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielverzoek en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielverzoek van 7 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Eiser had op 7 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend en op 25 november 2021 werd hij toegelaten tot de nationale asielprocedure. Eiser stelde de staatssecretaris op 3 juni 2022 in gebreke wegens het niet tijdig beslissen en heeft op 22 juni 2022 beroep ingesteld tegen deze vertraging, met een verzoek om een bestuurlijke dwangsom.

De rechtbank constateert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op 10 januari 2023 heeft ingewilligd, maar geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, omdat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van eiser. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser de gelegenheid gegeven om te reageren op het besluit van de staatssecretaris, maar eiser handhaafde zijn beroep omdat hij meende dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom had vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, omdat de artikelen van de Awb die dit mogelijk maken niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het besluit van 10 januari 2023 is ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11774

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielverzoek van 7 augustus 2021.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis

3. Eiser heeft op 7 augustus 2021 een asielaanvraag gedaan. Op 25 november 2021 heeft de staatssecretaris eiser toegelaten tot de nationale asielprocedure.
4. Op 3 juni 2022 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld, omdat hij volgens eiser niet tijdig op het asielverzoek van eiser heeft beslist. Eiser heeft op 22 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag. Eiser heeft de rechtbank tevens verzocht een bestuurlijke dwangsom vast te stellen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser bij besluit van 10 januari 2023 heeft ingewilligd en heeft bepaald dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsom hoeft te betalen.
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] , heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij het besluit geheel aan het beroep tegemoet komt.
7. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op het alsnog genomen besluit van de staatssecretaris. De gemachtigde heeft de rechtbank op 23 januari 2023 laten weten dat hij het beroep wil handhaven, omdat de staatssecretaris volgens hem ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld.
8. Eiser heeft de rechtbank in beroep verzocht de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Nu de staatssecretaris in het alsnog genomen besluit geen bestuurlijke dwangsom heeft toegekend, is naar het oordeel van de rechtbank niet geheel aan het beroep van eiser tegemoetgekomen. Daarom heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het besluit van 10 januari 2023.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag
9. De staatssecretaris heeft eisers aanvraag met het alsnog genomen besluit ingewilligd. Daarmee is hij aan het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit tegemoet gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in zoverre daarom geen procesbelang meer bij het beroep.
10. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het niet vaststellen van de bestuurlijke dwangsom
11. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom alsnog vast te stellen.
12. Op grond van de Tijdelijke wet [2] zijn de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb niet van toepassing op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan de staatssecretaris aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht [3] . Gelet hierop heeft de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurd. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 10 januari 2023 naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd is.
13. Het beroep gericht tegen het besluit om geen bestuurlijke dwangsom vast te stellen is gelet op het voorgaande ongegrond.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 10 januari 2023 is ongegrond.
15. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep heeft kunnen instellen en dit ook op juiste wijze [4] heeft gedaan, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 10 januari 2023, ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND
3.Zie de uitspraak van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352)
4.Zie artikel 6:2, aanhef en onder b en artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht