ECLI:NL:RBDHA:2023:5860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
NL22.23855 en NL22.12080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van bekering tot het christendom en procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, die op 11 juli 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met de stelling dat hij Gambia heeft moeten ontvluchten vanwege problemen die hij ondervond na zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de zaaknummers NL22.12080 en NL22.23855.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het procesbelang voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen, omdat verweerder inmiddels op de asielaanvraag heeft beslist. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft het tweede bestreden besluit, heeft de rechtbank geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder de geloofwaardigheid van eisers bekering in twijfel heeft getrokken, omdat eiser inconsistent en oppervlakkig heeft verklaard over zijn bekering en de problemen die hij in Gambia heeft ondervonden.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn achtergrond, zoals zijn laaggeletterdheid en zijn afkomst uit een plattelandsgebied. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat de verklaringen van eiser niet voldoende waren om zijn geloofwaardigheid te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank heeft de kosten van de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.12080 en NL22.23855

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopEiser heeft op 27 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 11 juli 2021 (bestreden besluit 1). Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer NL22.12080.

Bij besluit van 25 oktober 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder de asielaanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft ook tegen dat besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer NL22.23855.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep onder zaaknummer NL22.23855 op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op het beroep onder zaaknummer NL22.12080 wordt zonder zitting uitspraak gedaan op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] .

Overwegingen

NL22.12080
1. Het procesbelang voor wat betreft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen, omdat verweerder met het besluit van 25 oktober 2022 alsnog op de asielaanvraag van eiser heeft beslist. Het beroep tegen bestreden besluit 1 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
NL22.23855
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1996 en van Gambiaanse nationaliteit te zijn. Op 11 juli 2021 heeft hij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd.
Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Gambia heeft moeten ontvluchten vanwege problemen nadat hij een relatie kreeg met een christelijk meisje en hij zich had bekeerd tot het christendom.
3. Verweerder heeft de gestelde bekering en de problemen die eiser daardoor in Gambia stelt te hebben ondervonden ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft overwogen dat eiser daarover inconsistente, summiere, oppervlakkige en vage verklaringen heeft afgelegd. Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd om met persoonlijke en authentieke verklaringen aannemelijk te maken dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging om zich te bekeren tot het christendom. Ook eisers verklaringen over de door de bekering ondervonden problemen acht verweerder ongeloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen geloof heeft gehecht aan zijn bekering tot het christendom. Hij vindt het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij ten tijde van het relaas minderjarig was, dat hij laaggeletterd is en afkomstig van het platteland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft overeenkomstig Werkinstructie (WI) 2022/3 de verklaringen van eiser over zijn bekering getoetst aan de hand van de volgende elementen: (1) motieven voor en proces van bekering, (2) kennis van het nieuwe geloof en (3) activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van eiser over deze elementen moeten worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de verklaringen van derden. WI 2022/3 vermeldt dat in het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Daarnaast is verweerder op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het referentiekader van de vreemdeling en het gegeven dat niet iedere vreemdeling gewend is om over zijn persoonlijke gevoelens te vertellen.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat in de gehoren en in de beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met zijn referentiekader. Verweerder heeft in bestreden besluit 2 overwogen dat rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiser laagopgeleid is en afkomstig uit een ruraal gebied in Gambia. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat tijdens de gehoren veel aandacht is geweest voor het stellen van de vragen en het herformuleren indien eiser de vragen niet goed begreep of leek te begrijpen. De rapporten van de gehoren geven er ook blijk van dat de hoormedewerkers tijdens de gehoren eiser op zorgvuldige wijze en onbevangen hebben benaderd en dat zij aansluiting hebben gezocht bij het referentiekader van eiser. Verweerder heeft in bestreden besluit 2 overwogen dat van eiser niet wordt verwacht dat hij tot in detail kan verklaren over de relevante elementen, maar wel dat hij in enige mate uitleg kan geven over specifieke onderwerpen die met zijn bekering te maken hebben. Eiser heeft in beroep niet concreet gemaakt in hoeverre zijn referentiekader van invloed is geweest op het afleggen van zijn verklaringen of in hoeverre verweerder nog meer rekening met zijn referentiekader had moeten houden. De enkele opmerking dat eiser ten tijde van de gestelde bekering minderjarig was en afkomstig is van het platteland is daarvoor onvoldoende.
7. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser wisselend heeft verklaard over de dag waarop hij is gestopt met geloven in de islam. Enerzijds heeft hij verklaard dat hij dat dat was toen hij een liefdesrelatie kreeg met [naam 2] op zijn vijftiende, dus in 2011, anderzijds heeft hij verklaard dat hij in 2014 geen moslim meer was, vanaf het moment dat zijn dorpsgenoten agressief tegen hem deden. Dat eiser daarnaast heeft uitgelegd dat hij een proces heeft doorgemaakt doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan verweerders tegenwerping.
8. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft opgemerkt, heeft eiser verklaard dat [naam 2] en [naam 3] hem hebben bewogen tot bekering naar het christendom. Verweerder stelt terecht dat dan van eiser dan mag worden verwacht dat hij over deze personen uitgebreid en gedetailleerd kan vertellen. Ook mocht verweerder verwachten dat eiser inzichtelijk maakt welke rol zij hebben gespeeld in zijn bekering. Eisers achtergrond en leeftijd destijds (15 tot 18 jaar) maken dat niet anders. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen niet volstaan. Verweerder heeft deze als summier, algemeen en oppervlakkig kunnen aanmerken.
9. Verweerder heeft verder gemotiveerd hoe hij uit eisers verklaringen afleidt dat eiser op een willekeurig moment heeft besloten om zich te bekeren en waarom het afbreuk doet aan eisers geloofwaardigheid dat hij zijn doop niet als zodanig heeft weten te benoemen. Daarbij heeft verweerder in reactie op eisers zienswijze kunnen overwegen dat de uitleg, dat er op die dag een kerkdienst was en dat eiser voelde dat hij het op die dag moest doen, niet tot een andere conclusie leidt. Dat eiser verweerders waardering van zijn verklaringen niet volgt, maakt niet dat verweerder gehouden was om zijn conclusies nader te motiveren.
10. In het bestreden besluit is gemotiveerd overwogen dat eiser niet voldoende heeft kunnen verklaren over de veranderingen in zijn leven als gevolg van zijn gestelde bekering, maar is blijven steken in algemeenheden. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat eiser blijk heeft gegeven van een beperkte kennis van de verschillen tussen de islam en het christendom en dat ook de kennis van eiser over het christendom beperkt is. Ook hier leidt de verwijzing in de gronden van beroep naar eisers achtergrond en leeftijd niet tot de conclusie dat verweerder eiser heeft overvraagd. Verweerder heeft er in dit verband ook op gewezen dat eiser acht jaar geleden stelt te zijn bekeerd tot het christendom. In reactie op de in beroep herhaalde zienswijze van eiser dat hij beperkt is in zijn vermogen om kennis op te doen omdat hij niet kan lezen, heeft verweerder erop gewezen dat eiser ook onvoldoende heeft verklaard over het Mormonisme, waarover eiser is voorgelezen.
11. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij in Nederland invulling geeft aan zijn christelijk geloof. Eiser heeft verklaard dat hij in Nederland niet naar de kerk gaat, en dat de reden daarvoor is dat anderen in het AZC ook niet naar de kerk gaan. Verweerder heeft hierover kunnen opmerken dat, als sprake zou zijn van een diepgewortelde innerlijke en oprechte bekering tot het christendom, eiser in elk geval moet kunnen motiveren welke persoonlijke reden hij heeft om al dan niet naar de kerk te gaan, en dat hij die keuze niet van anderen laat afhangen.
12. Aangezien de gestelde bekering en de in verband daarmee ondervonden problemen niet worden geloofd, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat hiermee niet aannemelijk is geworden dat eiser te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade.
13. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
14. Eiser heeft recht op een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 (zaaknummer NL22.12080) niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 (zaaknummer NL22.23855) ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in zaaknummer NL22.12080 tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent)..
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en bekendgemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep onder zaaknummer NL22.23855, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak voor wat betreft het beroep onder zaaknummer NL22.12080 kan verzet worden aangetekend bij de rechtbank. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht