ECLI:NL:RBDHA:2023:5860
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van bekering tot het christendom en procesbelang
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, die op 11 juli 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met de stelling dat hij Gambia heeft moeten ontvluchten vanwege problemen die hij ondervond na zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de zaaknummers NL22.12080 en NL22.23855.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het procesbelang voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen, omdat verweerder inmiddels op de asielaanvraag heeft beslist. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft het tweede bestreden besluit, heeft de rechtbank geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder de geloofwaardigheid van eisers bekering in twijfel heeft getrokken, omdat eiser inconsistent en oppervlakkig heeft verklaard over zijn bekering en de problemen die hij in Gambia heeft ondervonden.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn achtergrond, zoals zijn laaggeletterdheid en zijn afkomst uit een plattelandsgebied. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat de verklaringen van eiser niet voldoende waren om zijn geloofwaardigheid te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank heeft de kosten van de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.