ECLI:NL:RBDHA:2023:586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
10236575 RP VERZ 22-50562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de vraag naar dringende reden in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de rechtmatigheid van een ontslag op staande voet. De werknemer, die sinds 15 februari 2021 in dienst was bij NVWA als senior inspecteur, werd op 18 oktober 2022 ontslagen na een strafrechtelijke veroordeling voor een aanranding die voortvloeide uit een eerder dienstverband. De werknemer verzocht de kantonrechter te verklaren dat het ontslag onterecht was en vorderde verschillende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet onrechtmatig was, omdat NVWA onvoldoende had onderbouwd dat de strafrechtelijke veroordeling een dringende reden voor ontslag opleverde. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer toe, inclusief de gefixeerde schadevergoeding van € 7.362,63 en de transitievergoeding van € 2.936,89. Daarnaast werd een billijke vergoeding van € 5.000,- toegekend, waarbij de kantonrechter opmerkte dat de impact van het ontslag op de werknemer niet te onderschatten was, ondanks dat de strafrechtelijke veroordeling een grotere impact had.

De proceskosten werden eveneens aan NVWA opgelegd, en de kantonrechter bepaalde dat NVWA binnen 14 dagen na de beschikking de verschuldigde bedragen moest betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig te onderbouwen dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, vooral in gevallen waar een strafrechtelijke veroordeling aan de orde is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 10236575 RP VERZ 22-50562
Uitspraakdatum: 31 januari 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. P. Caris (TaylorWessing Advocaten),
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
De Staat der Nederlanden, namens deze het
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, meer in het bijzonder de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit,
statutair gevestigd te ‘s-Gravenhage en kantoorhoudende te Utrecht,
verwerende partij,
verder te noemen: NVWA,
gemachtigde: mevr. mr. [naam01] (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Organisatie en Personeel Rijk).

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met elf producties (nrs. 1 tot en met 11), bij de griffie ingekomen op 8 december 2022, verzocht – kort gezegd – te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd en NVWA te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding.
1.2.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van werknemer nog twee aanvullende producties (nrs. 12 en 13) ingezonden.
1.3.
Op 12 januari 2023 is bij de griffie een verweerschrift binnengekomen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 17 januari 2023. Daarbij is werknemer in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde en zijn namens NVWA de heren [naam02] en [naam03] verschenen, alsmede de gemachtigde van NVWA. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werknemer spreekaantekeningen overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.5.
Na de mondelinge behandeling is uitspraak op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedatum01] 1960, is op 15 februari 2021 in dienst getreden bij NVWA in de functie van senior inspecteur schaal 11 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twee jaar, van 15 februari 2021 tot 15 februari 2023. De functie van werknemer betrof toezichthoudend dierenarts bij de Afdeling Veterinaire Keuring- en Exportcertificering (VKE) van NVWA. VKE maakt deel uit van de directie Veterinair en Import; deze directie is een van de vier directies van NVWA. De taken van werknemer betroffen het uitvoeren van ante-mortem keuringen op slachtvee bij een groot slachthuis in [plaats01] .
2.2.
Op 7 december 2021 is werknemer tijdens zijn werkzaamheden door de politie aangehouden voor verhoor in het kader van een strafzaak, waarin werknemer als verdachte werd aangemerkt.
2.3.
Op 10 en 16 december 2021 heeft werknemer met zijn leidinggevende gesprekken gevoerd naar aanleiding van zijn aanhouding door de politie.
2.4.
Bij brief van 23 december 2021 is werknemer vrijgesteld van werkzaamheden in afwachting van besluitvorming door het Openbaar Ministerie. De vrijstelling van werkzaamheden duurden voort tot het ontslag op staande voet op 18 oktober 2022.
2.5.
Bij e-mail van 29 september 2022 is werknemer medegedeeld dat zijn tijdelijke dienstverband niet verlengd zou worden.
2.6.
Bij vonnis van 14 oktober 2022 is werknemer door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf in verband met een bewezenverklaarde aanranding van de eerbaarheid van een aantal vrouwelijke personen, waarmee werknemer in een vorig dienstverband samenwerkte. Werknemer is van dat vonnis in hoger beroep gegaan. Het hoger beroep is nog niet behandeld.
2.7.
Op 18 oktober 2022 is werknemer op staande voet ontslagen op grond van de strafrechtelijke veroordeling van werknemer, die NVWA als een dringende reden voor ontslag aanmerkt, mede in verband met de sociale veiligheid op de werkvloer en de imagoschade voor NVWA.

3.Het verzoek van werknemer en het verweer van NVWA

3.1.
Werknemer verzoekt, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (1.) voor recht te verklaren dat de NVWA de arbeidsovereenkomst op 18 oktober 2022 in strijd met artikel 7:677 BW heeft opgezegd; (2.) voor recht te verklaren dat de NVWA aan werknemer een billijke vergoeding is verschuldigd; (3.) NVWA te veroordelen binnen 14 dagen na de te wijzen beschikking, tot betaling van de billijke vergoeding aan werknemer van een bedrag ter hoogte van € 37.309,78 bruto dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening over te gaan; (4.) voor recht te verklaren dat de NVWA aan werknemer een gefixeerde schadevergoeding uit hoofde van onregelmatige opzegging is verschuldigd ter hoogte van € 7.352,63 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag; (5.) voor recht te verklaren dat de NVWA aan werknemer een transitievergoeding verschuldigd is en NVWA te veroordelen binnen 14 dagen na de te wijzen beschikking een transitievergoeding ter hoogte van € 2.938,89 bruto aan werknemer te betalen dan wel een in goede justitie te bepalen ander bedrag; (6.) NVWA te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder nadrukkelijk begrepen de kosten van de gemachtigde van werknemer en de nakosten, een en ander onder bepalen dat de wettelijke rente hierover is verschuldigd vanaf 14 dagen na de te wijzen beschikking.
3.2.
Aan zijn verzoek legt werknemer– kort gezegd – ten grondslag dat hij op onregelmatige gronden ontslag op staande voet heeft gekregen en daarom recht heeft op de bedragen als genoemd in zijn verzoek.
3.3.
NVWA voert verweer tegen het verzoek van werknemer. Voor zover relevant zal het verweer van NVWA hierna besproken worden.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure liggen twee elementen ter beoordeling voor, namelijk de vraag of werknemer terecht of ten onrechte op staande voet op 18 oktober 2022 door NVWA is ontslagen en in het geval werknemer ten onrechte is ontslagen in hoeverre hij recht heeft op een ontslagvergoeding in de vorm van (een combinatie van) een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. De kantonrechter zal deze twee vragen achtereenvolgens behandelen.
Is het ontslag op staande voet rechtmatig gegeven?
4.2.
Voor zover werknemer heeft gesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, verwerpt de kantonrechter dat standpunt, althans voor zover het ontslag verband houdt met de strafrechtelijke veroordeling van werknemer door de rechtbank Gelderland op 14 oktober 2022. Het ontslag naar aanleiding daarvan is gegeven op 18 oktober 2022 en de tussenliggende vier dagen zijn noodzakelijk geweest voor de besluitvorming en voorbereiding van de schriftelijke bevestiging van het ontslag. Daarmee is het ontslag onverwijld gegeven.
4.3.
Het is wel zo dat de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet al dan niet rechtmatig is gegeven daarmee alleen betrekking kan hebben op de vraag of de strafrechtelijke veroordeling van werknemer
op zichzelf genomeneen voldoende dringende reden is voor ontslag op staande voet. Dat betekent dat hetgeen in december 2021 is voorgevallen, de aanhouding van werknemer op verdenking van een strafbaar feit, hetgeen heeft geleid tot op non-actiefstelling van werknemer, niet meer meegenomen mag of kan worden in die beoordeling.
4.4.
Werknemer heeft als standpunt ingenomen dat de strafrechtelijke veroordeling niet kan kwalificeren als een dringende reden. In zijn algemeenheid kan niet gezegd worden dat een strafrechtelijke veroordeling nooit kan kwalificeren als een dringende reden. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval. Zo kan bijvoorbeeld een strafrechtelijke veroordeling die een werknemer in dienstbetrekking en in het kader daarvan heeft gepleegd in de regel wel kwalificeren als een dringende reden. In het voorliggende geval houdt de strafrechtelijke veroordeling echter geen verband met de taakvervulling van werknemer bij NVWA, maar vloeit deze voort uit een eerder dienstverband van werknemer met een andere werkgever, waar hij thans niet meer in dienst is. Wellicht zou het verzwijgen van een tegen werknemer gericht strafrechtelijk onderzoek nog wel kunnen kwalificeren als een (dringende) ontbindingsgrond, maar omdat NVWA daarvan reeds sinds december 2021 kennis droeg en een en ander destijds geen aanleiding was voor ontslag kan de mogelijke verzwijging thans geen rol meer spelen bij de beoordeling.
4.5.
Het enkele feit dat werknemer voor een vergrijp in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld is zonder deugdelijke onderbouwing door de werkgever, in dit geval NVWA, dat deze veroordeling voor hem een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert geen reden voor ontslag op staande voet. NVWA noemt als onderbouwing voor het ontslag op staande voet dat de strafrechtelijke veroordeling van werknemer het aanzien van het ambt en het imago van de dienst heeft geschaad. NVWA onderbouwt deze stelling echter niet. Uit hetgeen in deze procedure naar voren is gekomen voerde werknemer zijn werkzaamheden betrekkelijk solitair uit op één specifieke plaats, het slachthuis in [plaats01] , waar de kans op recidive van hetgeen waarvoor werknemer strafrechtelijk is veroordeeld gering moet worden geacht. Ook heeft NVWA niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre en op welke manier het imago van NVWA is geschaad, zeker nu werknemer al sinds december 2021 op non-actief stond en terugkeer naar zijn werkzaamheden al was uitgesloten.
4.6.
Kortom, naar het oordeel van de kantonrechter heeft NVWA onvoldoende duidelijk gemaakt of onderbouwd dat de strafrechtelijke veroordeling van werknemer voor hem een dringende reden oplevert. Daarmee is het ontslag op staande voet van 18 oktober 2022 onrechtmatig gegeven en zal de verzochte verklaring voor recht dat het ontslag onregelmatig was worden toegewezen.
Op welke vergoedingen heeft werknemer recht?
4.7.
Met de beantwoording van de eerste vraag van rechtsoverweging 4.1 komt de kantonrechter thans toe aan de tweede daar genoemde vraag.
4.8.
Als uitgangspunt voor de beoordeling of en zo ja op welke vergoeding(en) een werknemer recht heeft bij een onterecht gegeven ontslag op staande voet heeft te gelden dat een onterecht gegeven ontslag op staande voet in beginsel ernstig verwijtbaar is aan de werkgever, in dit geval aan NVWA.
4.9.
Weliswaar verzoekt werknemer zijn vergoedingen in de volgorde van billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding, maar daarbij gaat werknemer er aan voorbij dat de billijke vergoeding het sluitstuk moet zijn van de beoordeling welke vergoeding(en) hem toekomen. De vraag of werknemer recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding en/of de transitievergoeding vloeit namelijk voort uit de wet, terwijl de beoordeling van de billijke vergoeding het sluitstuk is van hetgeen de werknemer daarnaast nog dient toe te komen bij wijze van billijke vergoeding als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van NVWA. De kantonrechter zal daarom de verzoeken van werknemer ook in die (omgekeerde) volgorde bespreken.
4.10.
Werknemer verzoekt een verklaring voor recht dat hij recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 7.362,63 bruto. De gefixeerde schadevergoeding vloeit voor uit de wet, namelijk artikel 7:677 lid 4 BW. Dat artikel bepaalt dat de werkgever die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd onregelmatig opzegt een vergoeding (gefixeerde schadevergoeding) verschuldigd is ter hoogte van het loon over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst. In dit geval staat vast dat de arbeidsovereenkomst van werknemer hoe dan ook per 15 februari 2023 zou eindigen en dat van verlenging geen sprake zou zijn. Daarmee staat ook vast dat de resterende duur van de arbeidsovereenkomst tot die datum zou zijn. Werknemer verzoekt over die periode een bedrag van € 7.352,63 bruto en gelet op het feit dat NVWA dat bedrag niet heeft bestreden zal de kantonrechter dat bedrag als gefixeerde schadevergoeding toewijzen, naast de verzochte verklaring voor recht daaromtrent.
4.11.
Ook de verplichting van NVWA om aan werknemer de transitievergoeding te betalen vloeit voort uit de wet. Zonder de onregelmatige opzegging zou de arbeidsovereenkomst van werknemer van rechtswege eindigen op 15 februari 2023 en op grond van artikel 7:763 lid 1 BW zou werknemer daarbij recht hebben op de transitievergoeding. Daarom zal de op dit punt verzochte verklaring voor recht worden toegewezen en zal de kantonrechter de hoogte van de transitievergoeding bepalen op een bedrag van € 2.936,89 bruto, nu NVWA tegen de hoogte van dat bedrag geen specifiek verweer heeft gevoerd.
4.12.
Dan rest, als sluitstuk van het voorgaande, nog de vraag welke billijke vergoeding werknemer zou moeten toekomen. Dat werknemer recht heeft op een billijke vergoeding staat daarbij, gelet op het ernstig verwijtbaar handelen van NVWA buiten kijf. NVWA heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de verzochte billijke vergoeding, maar de bepaling van de hoogte daarvan overgelaten aan het oordeel van de kantonrechter.
4.13.
Werknemer verzoekt een billijke vergoeding terzake direct geleden schade ter hoogte van € 37.309,52, bestaande uit een bedrag van € 27.309,52, namelijk (afgerond) vier maandsalarissen over de periode 18 oktober 2022 tot en met 14 februari 2023, vermeerderd met 30% werkgeverslasten, en een vergoeding voor immateriële schade van € 10.000,-.
4.14.
Met de stelling dat zijn direct geleden schade het salaris, vermeerderd met werkgeverslasten, over de resterende periode van de arbeidsovereenkomst zou betreffen, miskent werknemer twee elementen. Het eerste element is dat hij over de resterende periode van de arbeidsovereenkomst geen schade lijdt, doordat deze schade reeds wordt gecompenseerd door de gefixeerde
schadevergoedingvan artikel 7:677 lid 4 BW. Doordat NVWA verplicht wordt met betrekking tot de betreffende periode aan werknemer een bedrag van € 7.352,63 bruto te betalen, lijdt werknemer deze vorm van schade niet (langer). Het tweede element is dat de werkgeverslasten, met uitzondering van wellicht de pensioenpremie, waarop de kantonrechter later terugkomt, geen schade voor werknemer is, omdat het, zoals werknemer zelf stelt,
werkgeverslasten zijn, die NVWA als werkgever aan de betreffende instanties en bij voortduring van het dienstverband had moeten afdragen. Het feit dat NVWA hiertoe niet langer verplicht is, betekent niet dat werknemer dit ‘voordeel’ voor NVWA in de vorm van schadevergoeding zou moeten toekomen.
4.15.
Zijn verzoek tot een immateriële schadevergoeding, als onderdeel van een billijke vergoeding, ter hoogte van € 10.000,- onderbouwt werknemer met de stelling dat het ontslag op staande voet een grote impact op hem heeft gemaakt. Daarbij betrekt hij dat hij als gevolg van aanhouding van december 2021 tot en met juni 2023 arbeidsongeschikt is geweest. Dat is inderdaad het geval geweest, maar werknemer kan de impact daarvan niet nu toerekenen aan het ontslag op staande voet, dat pas na de periode van arbeidsongeschiktheid plaatsvond. Zoals ook de gebeurtenissen van november/december 2021 niet kunnen meewegen voor de beoordeling van het ontslag op staande voet (zie rechtsoverweging 4.3), kunnen ook voor werknemer gebeurtenissen voor het ontslag op staande voet niet meewegen voor de beoordeling van mogelijke schade als gevolg van dat ontslag.
4.16.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat het ontslag op staande voet een zekere impact op werknemer zal hebben gehad, waarbij overigens wel op te merken valt dat de strafrechtelijke procedure en de strafrechtelijke veroordeling, waar NVWA verder buiten staat, een veel grotere impact op werknemer zullen hebben gehad. Voor die impact moet werknemer een zekere tegemoetkoming ontvangen, zoals hij ook een zekere tegemoetkoming moet ontvangen voor de pensioenschade, die hij ondervindt, omdat zijn pensioenopbouw per 18 oktober 2022 is gestopt in plaats van per 15 februari 2023. Deze twee elementen bijeen genomen brengt de kantonrechter tot het oordeel dat werknemer een billijke vergoeding ter hoogte van € 5.000,- bruto moet toekomen. Tot betaling van dat bedrag zal NVWA worden veroordeeld. De verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding zal evenwel worden afgewezen voor zover dat betreft de periode vanaf 18 oktober 2022 tot heden, omdat de billijke vergoeding pas verschuldigd is zodra de kantonrechter de werkgever daartoe heeft veroordeeld. Net als bij de proceskostenveroordeling zal NVWA de gelegenheid krijgen binnen 14 dagen na heden de billijke vergoeding te betalen, zonder wettelijke rente verschuldigd te zijn.
De proceskosten
4.17.
Gelet op het feit dat werknemer in ieder geval op het punt van de onregelmatigheid van het ontslag op staande voet in het gelijk wordt gesteld ziet de kantonrechter aanleiding NVWA te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op € 1.191,- en in de nakosten, als na te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat NVWA de arbeidsovereenkomst op 18 oktober 2022 in strijd met artikel 7:677 BW heeft opgezegd;
- verklaart voor recht dat NVWA aan werknemer een billijke vergoeding verschuldigd is;
- veroordeelt NVWA binnen 14 dagen na heden tot betaling van de billijke vergoeding aan werknemer van een bedrag te hoogte van € 5.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening over te gaan;
- verklaart voor recht dat NVWA aan werknemer een gefixeerde schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige opzegging is verschuldigd ter hoogte van € 7.362,63 bruto;
- verklaart voor recht dat NVWA aan werknemer een transitievergoeding verschuldigd is en veroordeelt NVWA binnen 14 dagen na heden een transitievergoeding ter hoogte van € 2.936,89 bruto aan werknemer te betalen;
- veroordeelt NVWA tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 1.191,00, te weten:
griffierecht € 693,00;
salaris gemachtigde € 498,00;
en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van de beschikking moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt NVWA tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover werknemer daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart de betalingsverplichtingen van NVWA op grond van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 31 januari 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.