ECLI:NL:RBDHA:2023:584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
C/09/639178 KG ZA 22-1073 en C/09/639798 KG ZA 22-1108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ontruiming en verwijdering van goederen uit een complex in Den Haag

In deze zaak, die op 23 januari 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, zijn twee kort gedingen aan de orde. In zaak 1 vordert [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] dat de Gemeente Den Haag en Stichting Hof Wonen hem toegang geven tot en gebruik laten maken van drie ruimtes in een complex, waar hij materialen opslaat voor het maken van tuinmeubelen. De Gemeente en de Stichting hebben echter verzocht om ontruiming van deze ruimtes in verband met sloopwerkzaamheden voor de realisatie van sociale huurwoningen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen juridische grondslag is voor de vorderingen van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] en heeft zijn verzoek afgewezen. In zaak 2 vorderen de Gemeente en de Stichting dat [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] de ruimtes ontruimt en het (sloop)hout verwijdert. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, met een dwangsom voor het geval [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] hier niet aan voldoet. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de Gemeente en de Stichting om de sloopwerkzaamheden voort te zetten zwaarder wegen dan de belangen van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer:
C/09/639178 KG ZA 22-1073 (zaak 1)
C/09/639798 KG ZA 22-1108 (zaak 2)
Vonnissen in kort geding van 23 januari 2023
in de zaken van
zaak 1
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. van der Eijk te Den Haag ,
tegen

1.Gemeente Den Haagte Den Haag ,

advocaat mr. J.C.W. de Sauvage Nolting te Den Haag ,
2.
Stichting Hof Wonenals rechtsopvolger van Stichting Vestia te Rotterdam,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
gedaagden.
zaak 2

1.Gemeente Den Haagte Den Haag ,

advocaat mr. J.C.W. de Sauvage Nolting te Den Haag ,
2.
Stichting Hof Wonenals rechtsopvolger van Stichting Vestia te Rotterdam,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
eiseressen,
tegen
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. van der Eijk te Den Haag .
Eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2 wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] ’. Gedaagden in zaak 1/eiseressen in zaak 2 worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Gemeente’ en ‘de Stichting’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures in beide zaken blijkt uit:
- de dagvaardingen in beide zaken, alle met producties;
- de door [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] overgelegde nadere producties;
- de door de Gemeente overgelegde nadere producties;
- de door de Stichting overgelegde nadere producties;
- de op 9 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waar beide zaken gezamenlijk zijn behandeld. Door alle partijen zijn daarbij pleitnotities overgelegd.
1.2.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter beslist dat de door [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] overgelegde productie, houdende een transcriptie van het gesprek van 11 oktober 2022, buiten beschouwing wordt gelaten. Het door de Gemeente en de Stichting daartegen gemaakte bezwaar is gegrond. Deze productie is te laat – slechts enkele uren voorafgaand aan de zitting – overgelegd, zodat de Gemeente en de Stichting niet meer voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hier adequaat op te kunnen reageren.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
1.4.
Het op 16 januari 2023 bij de rechtbank ingekomen bericht van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] wordt bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten, nu niet is gebleken dat de Gemeente en de Stichting ermee hebben ingestemd dat dit bericht – dat is verzonden nadat vonnis is bepaald – ter kennis van de voorzieningenrechter wordt gebracht (zie artikel 13.3 van het procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie). Overigens kan hiervan ook geen kennis worden genomen omdat het bericht niet door de advocaat van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] maar door [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] zelf is ingediend en ook niet blijkt dat dit bericht in kopie aan de wederpartij is verzonden. Het zou dan ook in strijd zijn met de eisen van hoor en wederhoor om hier acht op te slaan.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in beide zaken van het volgende uitgegaan.
2.1.
Stichting Vestia heeft op 31 december 2022 een juridische splitsing tot stand gebracht. Per 1 januari 2023 is Stichting Hof Wonen, ten aanzien van het pand dat in dit geding centraal staat, haar rechtsopvolger. Als hierna wordt gesproken over de Stichting wordt hiermee stichting Vestia bedoeld indien het een handeling vóór die datum betreft en Stichting Hof Wonen indien het gaat om de periode daarna.
2.2.
De Gemeente huurt van de Stichting een gebouwencomplex aan de [adres] tot en met [nummer 1] te Den Haag (hierna: het [naam 1] ). Het betreft een voormalige zorglocatie voor ouderen. De gemeente biedt hier sinds juli 2021 onderdak aan 60 personen die de maatschappelijke opvang konden verlaten (hierna: de bewoners). In opdracht van de Stichting zullen in het niet door de bewoners in gebruik zijnde deel van het [naam 1] 59 extra zelfstandige sociale huurwoningen worden gerealiseerd.
2.3.
Begin 2021 is er een bewonerscommissie in het leven geroepen. Een van de bewoners van het [naam 1] is daarvoor als voorzitter voorgedragen. De Gemeente heeft daarna via de voorzitter aan de bewoners voorgelegd of zij de binnentuin zouden willen opknappen. Een aantal bewoners, waaronder de voorzitter, heeft positief op dat voorstel gereageerd en zij zijn hiermee aan de slag gegaan. In april 2021 heeft de Stichting daar ook een budget voor beschikbaar gesteld. Daarna is het plan ontstaan om in de opgeknapte binnentuin een barbecue te laten plaatsvinden. Die heeft plaatsgevonden op 28 mei 2022.
2.4.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] is bevriend met een aantal bewoners van het [naam 1] . Hij heeft geholpen met de organisatie van de barbecue en met het opknappen van (meubels voor) de binnentuin.
2.5.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft sinds medio 2022 grote hoeveelheden hout, haspels en gereedschap opgeslagen in drie ruimtes in het [naam 1] en ook onder het afdak in de binnentuin daarvan. Hij is voornemens hiervan/hiermee tafels, stoelen en bijzettafels te maken. Het gaat bij de drie ruimtes om de ruimte die voorheen werd gebruikt als kapsalon op de eerste verdieping, de ruimte die tot voor kort werd gebruikt voor het opladen van accu's van scootmobielen, eveneens op de eerste verdieping, en de voormalige kantoorruimte [naam 2] in de kelder (hierna tezamen ook genoemd: de drie ruimtes).
2.6.
Op 11 oktober 2022 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen (onder meer) [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] , de Gemeente, twee huurders en de voormalige beheerder van het complex. Daarbij is ook gesproken over de werkzaamheden aan, en de in het complex aanwezige materialen voor, de binnentuin.
2.7.
De Gemeente heeft [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] medio november 2022 onder meer verzocht de hem in eigendom toebehorende goederen te verplaatsen vanwege de ophanden zijnde sloopwerkzaamheden. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft daarop aan de Gemeente bericht dat het gebruik van de drie ruimtes voor opslag van materialen, gereedschappen en machines is geaccordeerd en dat partijen daar afspraken over hebben gemaakt. Hij wenst niet dat deze goederen door de Gemeente worden verplaatst of verwijderd. Er zijn voorstellen gedaan voor een oplossing voor het geschil, maar partijen hebben daar geen overeenstemming over bereikt.
2.8.
Op 28 november 2022 zijn de sloopwerkzaamheden in het [naam 1] van start gegaan ten behoeve van de realisatie van de 59 extra huurwoningen.
2.9.
De Gemeente heeft [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] in een brief van 9 december 2022 meegedeeld dat de werkzaamheden aan de (meubels van de) binnentuin wat haar betreft zijn geëindigd en dat zij geen verdere werkzaamheden duldt die zien op het vervaardigen van houten (tuin)meubels. De gemeente verzoekt [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] om de grote hoeveelheid achtergebleven (sloop)hout dat zich in het complex bevindt binnen drie dagen na dagtekening van de brief te verwijderen alsmede om de in bezit genomen ruimtes op de eerste verdieping te ontruimen en de sleutels van die ruimtes en van de voormalige kantoorruimte in de kelder af te geven. Verder betwist de Gemeente in deze brief dat zij aan [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] een gebruiksrecht ten aanzien van de ruimtes heeft verleend, maar voor het geval [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] zich daarop beroept zegt de Gemeente dat recht op met inachtneming van een termijn van drie dagen na dagtekening van de brief. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft geen gehoor gegeven aan de sommaties.

3.Het geschil

In zaak 1
3.1.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de Gemeente en de Stichting hoofdelijk te veroordelen om te bewerkstelligen dat [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis toegang krijgt tot en gebruik kan blijven maken van de drie ruimtes ten behoeve van de werkzaamheden en activiteiten die [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] nog zal verrichten in het kader van de binnentuin in de ruimste zin van het woord, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 25.000,-;
subsidiair:
de Gemeente en de Stichting hoofdelijk te veroordelen om een drietal volledig lege ruimtes in het [naam 1] aan [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] beschikbaar te stellen alwaar de goederen van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] kunnen worden opgeslagen ten behoeve van de werkzaamheden en activiteiten die hij nog zal verrichten in het kader van de binnentuin, dan wel andere voorziening te treffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 25.000,-;
met veroordeling van de Gemeente en de Stichting in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] – samengevat – het volgende aan. Er zijn plannen gemaakt voor de binnentuin van het [naam 1] waar [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] bij is betrokken. Hij zou daar diverse tuinmeubelen voor gaan fabriceren. Dit is, anders dan de Gemeente stelt, nog niet afgerond. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] wil alleen nog van de ruimtes gebruik maken totdat dit klaar is. Het is niet zo dat [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] zonder enig recht of titel, dan wel zonder valide reden, gebruik maakt van de hem ter beschikking gestelde ruimtes. De Gemeente en de Stichting hebben onrechtmatig tegenover [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] gehandeld door dit te frustreren, te bewerkstelligen dat zijn eigendommen in gevaar komen en door geen passende oplossing aan te reiken voor het geschil ondanks dat zij dat hebben toegezegd. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] lijdt hierdoor aanzienlijke schade. Gedaagden hebben tevens gehandeld in strijd met de eigendomsrechten van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] . Zijn eigendommen moeten intact blijven.
3.3.
De Gemeente en de Stichting voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
In zaak 2
3.4.
De Gemeente en de Stichting vorderen, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] te veroordelen om binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis de drie ruimtes met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden en door afgifte van de sleutel aan de beheerder van het [naam 1] ter beschikking te stellen, dan wel voor wat betreft de voormalige kantoorruimte [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] te veroordelen om binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis de sleutel van deze ruimte aan de huidige beheerder van het [naam 1] af te geven en zijn zaken uit deze ruimte te verwijderen zodat deze beheerder de bewoners de gelegenheid kan geven tijdelijk tuingereedschap aldaar te plaatsen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] te veroordelen om na een termijn van drie dagen na dagtekening van dit vonnis – naar de voorzieningenrechter begrijpt (gezien hetgeen hierna wordt gevorderd betreffende de machtiging): na verloop van een termijn van drie dagen na dagtekening van dit vonnis, maar binnen veertien dagen daarna – het sloophout en andere zaken die zich bevinden onder het afdak in de binnentuin te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag en met machtiging aan de Gemeente en de Stichting om zelf voor verwijdering zorg te dragen als [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] hier niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis toe is overgegaan;
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] te verbieden om na een termijn van drie dagen na dagtekening van dit vonnis zich wat betreft het [naam 1] verder nog door het aanplakken van opschriften binnen of aan het gebouw en of het aangaan van discussies met de beheerder en de personen betrokken bij de verbouwing te bemoeien met het beheer, de verbouwing, de binnentuin en andere zaken die hem als niet-bewoner niet aangaan, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
met veroordeling van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Daartoe voeren de Gemeente en de Stichting – samengevat – het volgende aan. De Gemeente is akkoord gegaan met het voorstel van een aantal bewoners om drie tuinbanken op te knappen. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft hen daarbij geholpen. De Gemeente noch de Stichting noch de toenmalige beheerder van het [naam 1] heeft [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] opdracht gegeven tot de uitvoering van werkzaamheden. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft dus ook geen toestemming om de werkzaamheden te verrichten in de binnentuin zoals hij voor ogen heeft en waarvoor hij grote hoeveelheden (sloop)hout en houten haspels heeft verworven. Nu de drie tuinbanken gereed zijn is er geen grond (meer) voor gebruik van de drie ruimtes en de binnentuin ten behoeve van de opslag van sloophout, houten haspels en timmergereedschap. Die ingebruikname was overigens al onrechtmatig en het was hoe dan ook duidelijk dat het slechts om een tijdelijk gebruik kon gaan vanwege de ophanden zijnde verbouwingswerkzaamheden. Het gebruiksrecht is zekerheidshalve – de Gemeente en de Stichting betwisten dat hiervan sprake is – opgezegd met hantering van een redelijke termijn. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] blijft echter weigeren om zijn spullen te verwijderen. Ten slotte is van belang dat de Gemeente en de Stichting een groot en spoedeisend belang hebben bij toewijzing van het gevorderde. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] blokkeert thans met zijn handelen een aanzienlijke en kostbare verbouwing en veroorzaakt daarmee forse schade. Het belang van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] ziet er daartegenover slechts op dat hij zijn eigendommen kan laten staan in ruimtes waar hij geen huur- of gebruiksrecht op heeft. Dat belang dient te wijken voor dat van de voortgang van de verbouwing van het [naam 1] .
3.6.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Beide zaken zullen gezien de onderlinge samenhang hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft benadrukt dat de plannen om iets heel moois van de tuin te gaan maken met behoorlijk wat personen zijn besproken en geëvalueerd. Hij heeft daarnaast heel algemeen gerefereerd aan gemaakte afspraken en gedane toezeggingen. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft echter niet als juridische grondslag voor zijn vorderingen aangevoerd dat hij de opdracht heeft gekregen om nog meer tuinmeubelen te maken voor de binnentuin van het [naam 1] dan er nu al staan en ook niet dat hij op basis van een overeenkomst een gebruiksrecht heeft ten aanzien van de drie ruimtes en de binnentuin ten behoeve van de opslag van zijn eigendommen. Het bestaan van dergelijke overeenkomsten is ook niet aannemelijk geworden. De Gemeente en de Stichting hebben dit gemotiveerd betwist en [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft dit daarna onvoldoende onderbouwd.
4.3.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft ter zitting verklaard dat de juridische grondslag voor zijn vorderingen is dat de Gemeente en de Stichting onrechtmatig jegens hem handelen. Dat handelen houdt in dat zij [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] te kennen hebben gegeven dat hij zijn eigendommen moet weghalen uit het [naam 1] . Dat complex is, zoals hiervoor al is vermeld, eigendom van de Stichting, wordt door de Gemeente gehuurd van de Stichting en wordt door de Gemeente weer verhuurd aan diverse bewoners. [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] behoort niet tot de bewoners en van enige overeenkomst op grond waarvan aanspraak zou kunnen maken op het gebruik van (ruimtes in) het [naam 1] is niet gebleken. Waarom een dergelijke handelwijze onrechtmatig zou zijn, valt niet in te zien.
4.4.
Dat de wens van de Gemeente en de Stichting strijdig is met de wens van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] om met de opgeslagen spullen de tuinmeubelen te maken die hij van plan was te maken en dat [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft aangegeven dat hij niet langer gebruik wil maken van de ruimtes dan hij voor dat project nodig heeft, kan nog niet leiden tot de conclusie dat de Gemeente en de Stichting onrechtmatig handelen jegens [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] . De stelling van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] dat hem nooit te kennen is gegeven dat hij de ruimtes níet mag gebruiken, maakt nog niet dat het is toegestaan om deze wél te gebruiken en kan ook niet leiden tot de conclusie dat de eigenaar en verhuurder van de ruimtes onrechtmatig jegens hem handelen op het moment dat zij dit op enig moment alsnog aangegeven. Dat van rechtsverwerking sprake zou zijn, mocht [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] dat hebben willen betogen, is uit de gestelde en gebleken feiten niet op te maken.
4.5.
De stelling dat de Gemeente en de Stichting geen passende oplossing hebben aangereikt, ondanks dat zij dit hebben toegezegd, kan ook niet leiden tot de conclusie dat zij onrechtmatig jegens [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] handelen. Gebleken is dat de Gemeente en de Stichting [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] uit coulance een aanbod hebben gedaan om tot een minnelijke oplossing te geraken. Daarop is [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] niet ingegaan. Dat de Gemeente en de Stichting zich zouden hebben verbonden om een oplossing te bieden die de goedkeuring van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] wel zou kunnen wegdragen, is uit niets op te maken.
4.6.
Ten slotte is niet gebleken dat de Gemeente en de Stichting de eigendomsrechten van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] niet hebben gerespecteerd. De eigendommen van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] zijn onberoerd gebleven. De Gemeente en de Stichting zijn dit kort geding gestart om de ontruiming door [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] te bewerkstelligen.
4.7.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat de Gemeente en de Stichting het gebruiksrecht van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] , voor zover daarvan al sprake zou zijn (hetgeen zij betwisten), hebben opgezegd met hantering van een termijn van drie dagen. Dat acht de voorzieningenrechter, anders dan [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft betoogd, een redelijke termijn waarbinnen [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] in staat moest worden geacht een andere – desnoods tijdelijke – oplossing te vinden. Deze termijn is overigens inmiddels al geruime tijd – meer dan een maand geleden – verstreken. Voor zover [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] niet in staat was een oplossing te vinden binnen drie dagen, zou hij die inmiddels gevonden moeten hebben. Als dat niet zo is kan [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] dit niet voor rekening van de Gemeente en de Stichting laten komen.
4.8.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook in aanmerking genomen dat bij een belangenafweging de belangen van de Gemeente en de Stichting om (ongestoord) verder te kunnen gaan met de sloopwerkzaamheden die gaande zijn in het [naam 1] ten behoeve van het realiseren van sociale huurwoningen, zwaarder wegen dan de belangen van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] , die het project wil afmaken. De belangen van de Gemeente en de Stichting zijn onmiskenbaar spoedeisend. Voor zover [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] heeft gewezen op financiële belangen aan zijn zijde is onvoldoende duidelijk geworden wat die belangen inhouden, gelet op de stelling van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] dat er bij hem geen sprake was van een financieel motief om het project te doen, maar dat het gaat om vrijwilligerswerk.
4.9.
Al het vorenstaande leidt tot de volgende conclusies ten aanzien van de vorderingen over en weer. De vorderingen van [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] in zaak 1 zullen worden afgewezen. Er is geen juridische grondslag voor toewijzing daarvan. De vorderingen sub 1 en 2 van de Gemeente en de Stichting zullen gezien hetgeen hiervoor is overwogen worden toegewezen. Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat, voor zover [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] zonder medewerking van de Gemeente en/of de Stichting niet in staat zou zijn om de ruimtes te betreden, de Gemeente en/of de Stichting [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] hiertoe in staat zal/zullen stellen. Nu de vordering van de Gemeente en de Stichting (met de stapeling van twee termijnen) de indruk geven dat [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] binnen zeventien dagen zijn zaken uit de binnentuin verwijdert, zal die termijn in het dictum worden opgenomen. De vordering sub 3, waartegen [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] verweer heeft gevoerd, is niet vatbaar voor toewijzing, nu de Gemeente en de Stichting niet hebben toegelicht wat hun (spoedeisend) belang daarbij is.
4.10.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd op het hieronder te noemen bedrag, nu de dwangsom een stimulans moet vormen voor [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] om zelf te ontruimen, maar de Gemeente en de Stichting daar ook zelf toe kunnen overgaan met behulp van een deurwaarder als [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] de veroordeling niet vrijwillig nakomt, dan wel – voor wat betreft de binnentuin – gelet op de daartoe verleende machtiging.
4.11.
[eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] zal, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in zowel zaak 1 als zaak 2 op de wijze zoals hierna vermeld. Daarbij zullen de advocaatkosten van de Gemeente en de Stichting in beide zaken worden begroot op € 656,-, gezien de samenhang tussen deze zaken en omdat deze gezamenlijk op één zitting zijn behandeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In zaak 1
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van zowel de Gemeente als de Stichting begroot op (ieder) € 1.332,-, waarvan € 656,- aan salaris advocaat en € 676,- aan griffierecht;
In zaak 2
5.3.
veroordeelt [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] om binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis de drie ruimtes in het [naam 1] – de ruimte die voorheen werd gebruikt als kapsalon op de eerste verdieping, de ruimte die tot voor kort werd gebruikt voor het opladen van accu's van scootmobielen, eveneens op de eerste verdieping, en de voormalige kantoorruimte [naam 2] in de kelder – met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden en door afgifte van de sleutel aan de beheerder van het [naam 1] ter beschikking te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 5.000,-;
5.4.
veroordeelt [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] om binnen zeventien dagen na betekening van dit vonnis het (sloop)hout en andere zaken die zich bevinden onder het afdak in de binnentuin en die zijn eigendom zijn, te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 5.000,-, met machtiging aan de Gemeente en de Stichting om zelf voor verwijdering zorg te dragen als [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] hier niet binnen zeventien dagen na dagtekening van dit vonnis toe is overgegaan;
5.5.
veroordeelt [eiser in zaak 1/gedaagde in zaak 2] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van zowel de Gemeente als de Stichting begroot op € 1.332,-, waarvan € 656,- aan salaris advocaat en € 676,- aan griffierecht;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023.
ts