ECLI:NL:RBDHA:2023:5814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanvullende beurs wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had op 20 april 2022 een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs voor de jaren 2012 tot en met 2016. De aanvraag werd afgewezen omdat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2012 al een aanvraag had gedaan voor studiefinanciering, maar deze aanvraag was gewijzigd naar een rentedragende lening. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor de aanvullende beurs terecht was, omdat de wet dwingend voorschrijft dat aanvragen tijdig moeten worden ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard die een uitzondering op de wet rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: A. Meester)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser
voor een aanvullende beurs afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam], die de zitting via een beeldverbinding heeft bijgewoond.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 5 juli 2012 studiefinanciering aangevraagd in de vorm van een basisbeurs, een aanvullende beurs en collegegeldkrediet. Bij besluit van 7 juli 2012 is aan eiser vanaf september 2012 een basisbeurs, aanvullende beurs en collegegeldkrediet toegekend. De hoogte van de aanvullende beurs kon op dat moment nog niet worden vastgesteld in verband met het ontbreken van het inkomensgegeven van de moeder van eiser.
2. Op 12 juli 2012 heeft eiser zijn aanvraag gewijzigd naar een basisbeurs, een rentedragende lening en collegegeldkrediet. Naar aanleiding daarvan is bij besluit van
14 juli 2012 aan eiser vanaf september 2012 een basisbeurs, een rentedragende lening en collegegeldkrediet toegekend. Eiser heeft de basisbeurs tot en met augustus 2016 ontvangen en de rentedragende lening en collegegeldkrediet tot en met augustus 2019.
3. Op 20 april 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor toekenning van de aanvullende beurs over de jaren 2012 tot en met 2016. De aanvraag is afgewezen, omdat
studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Voor het studiejaar 2021-2022 is geen aanvullende beurs toegekend, omdat het einde van de prestatiebeurs-fase is bereikt waardoor geen recht meer bestaat op de aanvullende beurs.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is van mening dat hij met terugwerkende kracht een aanvullende beurs zou moeten krijgen, namelijk met ingang van de datum van de aanvang van de studie in september 2012. Hij had immers in 2012 al een aanvraag om een aanvullende beurs gedaan en het was nooit zijn bedoeling om de aanvraag aanvullende beurs te vervangen met een aanvraag voor een rentedragende lening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn aanvraag voor een aanvullende beurs
over de jaren 2012 tot en met 2016 op 20 april 2022 heeft ingediend. Studiefinanciering wordt niet toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. [1] Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
6. Het dwingendrechtelijk bepaalde in artikel 3.21 van de Wsf 2000 staat eraan in de weg dat de aanvullende beurs met terugwerkende kracht wordt toegekend over de jaren 2012 tot en met 2016. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 oktober 2016 [2] . Voor zover eiser een beroep doet op de hardheidsclausule [3] , overweegt de rechtbank dat de hardheidsclausule aan verweerder de bevoegdheid geeft voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In wat door eiser is aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling. De omstandigheid dat eiser de aanvraag om een aanvullende beurs abusievelijk heeft gewijzigd in een aanvraag voor een rentedragende lening, vormt - voor zover dit vast zou komen te staan - onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Het is immers de verantwoordelijkheid van eiser om tijdig de juiste aanvraag bij verweerder in te dienen. Dat eiser pas in april 2022 duidelijk is geworden dat hij in voorgaande jaren geen aanvullende beurs heeft gekregen, is een omstandigheid die, hoe vervelend de gevolgen voor hem ook zijn, voor zijn eigen rekening en risico komt. Daar komt bij dat in het besluit van 14 juli 2012 de aanvullende beurs niet staat genoemd bij de toegekende studiefinanciering en in de besluiten die zien op de daarop volgende studiejaren is steeds duidelijk vermeld dat de studiefinanciering van eiser bestond uit een basisbeurs, lening en collegegeldkrediet. Daar komt bij dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij in de loop der tijd een aantal keren heeft ingelogd in zijn DUO-omgeving om de hoogte van zijn lening aan te passen. Eiser had dan ook redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de samenstelling van de aan hem toegekende studiefinanciering. Er is voorts geen rechtsgrond aanwijsbaar die verweerder verplicht te controleren of bij een ingediende aanvraag om een lening wellicht abusievelijk is afgezien van het aanvragen van een aanvullende beurs.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Artikel 3.21, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
3.Artikel 11.5 van de Wsf 2000.