ECLI:NL:RBDHA:2023:5778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/09/639017 / KG ZA 22-1066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de afwikkeling van een nalatenschap en de verdeling van onroerend goed tussen de vereffenaar en de gedaagde

In deze zaak, die op 8 maart 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een kort geding over de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [erflater], die op [datum] 2021 is overleden. De vereffenaar, in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van de nalatenschap, heeft een geschil met [gedaagde], die samen met de erflater eigenaar was van verschillende onroerende zaken. De vereffenaar vordert onder andere dat [gedaagde] hem op de hoogte houdt van alle ontwikkelingen rondom het beheer van het onroerend goed en dat hij geen beheers- en beschikkingsdaden verricht zonder toestemming van de vereffenaar. De rechtbank oordeelt dat de samenwerking tussen de erflater en [gedaagde] kan worden gekwalificeerd als een stille maatschap, en dat [gedaagde] mogelijk aanspraak kan maken op toedeling van het aandeel van de erflater in het onroerend goed. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vereffenaar gedeeltelijk toe, met de verplichting voor [gedaagde] om de vereffenaar regelmatig te informeren en om geen beheersdaden te verrichten zonder toestemming. Tevens wordt [gedaagde] verboden om huurpenningen aan te wenden voor andere betalingen zonder toestemming van de vereffenaar. De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking tussen de partijen in het kader van de vereffening van de nalatenschap.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/639017 / KG ZA 22-1066
Vonnis in kort geding van 8 maart 2023
in de zaak van
[de vereffenaar], in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] , woonplaats kiezende te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.C. van Genugten te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: voorheen mr. P.A.J. Peeters te Rotterdam en thans mr. J.C. Debije te Rotterdam .
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vereffenaar’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 22;
- de akte overlegging producties 23, 24 en 25, tevens wijziging en vermeerdering van eis;
- de eis in voorwaardelijke reconventie;
- de door [gedaagde] overgelegde producties 1 tot en met 7.
1.2.
Op 14 december 2022 is een mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door de advocaat van de vereffenaar pleitnotities voorgedragen en overgelegd. Tijdens deze mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in onderling overleg te beëindigen. Omdat partijen geen volledige overeenstemming hebben bereikt heeft de vereffenaar verzocht om voortzetting van de mondelinge behandeling. Die voortzetting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2023. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 20 februari 2023 zijn nog binnengekomen:
  • een akte overlegging producties 26 tot en met 32, tevens vermindering, wijziging en vermeerdering van eis van de vereffenaar;
  • door [gedaagde] overgelegde producties 6 (aanvulling op de al eerder overgelegde productie 6) en 8 tot en met 12.
1.3.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 20 februari 2023 zijn door de advocaat van [gedaagde] pleitnotities voorgedragen en overgelegd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en van wat er tijdens de zittingen op 14 december 2022 en 20 februari 2023 is besproken wordt in dit kort geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De heer [erflater] (hierna: ‘ erflater ’) is op [datum] 2021 overleden. Erfgenamen van erflater zijn de heer [erfgenaam I] en mevrouw [erfgenaam II] , zijn kinderen (hierna gezamenlijk: ‘de erfgenamen’). Op 3 februari 2022 is een notariële verklaring van erfrecht opgemaakt waarin staat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. Op hun verzoek is de vereffenaar bij beschikking van 14 oktober 2022 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater .
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden samen met [gedaagde] juridisch eigenaar van dertien onroerende zaken. Deze onroerende zaken zijn (deels) gefinancierd met gezamenlijke hypothecaire geldleningen en zijn door erflater en [gedaagde] aangekocht als beleggingsobject. Het onroerend goed wordt (deels) verhuurd.
2.3.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden aandeelhouder van de aandelen van [de Holding] (hierna: [de Holding] ). [gedaagde] is eigenaar van de aandelen in [B.V. I] (hierna: [B.V. I] ). [de Holding] en [B.V. I] houden elk 50% van de aandelen in [B.V. II] (hierna: [B.V. II] ). [B.V. II] houdt de aandelen van drie “ [B.V. X] ”, waarin ook onroerend goed wordt geëxploiteerd. [B.V. I] en [de Holding] zijn daarnaast via een vennootschap onder firma ook nog eigenaar van een onroerende zaak.
2.4.
In december 2021 (tijdens het ziekbed van erflater ) zijn de huurders die de huur tot dat moment betaalden op de privérekening van erflater op verzoek van [gedaagde] en met instemming van één van de erfgenamen verzocht de huurinkomsten in het vervolg over te maken op de rekening van [B.V. II] . Er waren op dat moment ook huurders die hun huur overmaakten op rekening van [gedaagde] of [B.V. I] . Die huurders hebben geen verzoek gekregen hun huur voortaan over te maken op rekening van [B.V. II] .
2.5.
Na het overlijden van erflater hebben de erfgenamen overleg gehad met [gedaagde] over (het beheer van) de onroerende zaken die gezamenlijk eigendom zijn van de nalatenschap en [gedaagde] . De communicatie is niet naar tevredenheid verlopen. Partijen hebben gesproken over toedeling van de onroerend goed-portefeuille aan [gedaagde] , maar hebben daarover geen overeenstemming bereikt. Tevens is gesproken over verkoop van de portefeuille op pandniveau, maar tot het verstrekken van een bemiddelingsopdracht aan een makelaar is het niet gekomen. Tot slot geldt dat de vereffenaar niet tevreden was over de informatie die [gedaagde] hem verstrekte over (het beheer van) het onroerend goed. In de loop van dit kort geding heeft [gedaagde] (aanvullende) informatie aan de vereffenaar verstrekt, waardoor de vereffenaar zijn vordering strekkende tot het afgeven van bepaalde informatie aan hem heeft ingetrokken.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vereffenaar vordert nu nog – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om de vereffenaar steeds op de hoogte te houden en te blijven houden van alle ontwikkelingen rondom het beheer van de onroerende zaken en steeds een kopie te sturen van alle in- en uitgaande correspondentie en in- en uitgaande financiële stukken, waaronder bankafschriften en in- en uitgaande nota’s;
II. [gedaagde] , op straffe van een dwangsom, te verbieden om zonder schriftelijke toestemming van de vereffenaar beheers- en/of beschikkingsmaatregelen te verrichten ten aanzien van het gezamenlijke onroerend goed;
III. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te verbieden om zonder schriftelijke toestemming van de vereffenaar de huurpenningen van het gezamenlijke vastgoed aan te wenden voor andere betalingen dan betalingen die rechtstreeks betrekking hebben op voldoening van de maandelijkse verplichtingen jegens de financiers die een hypothecaire lening hebben verstrekt waaraan ook de nalatenschap verbonden is, VvE’s, verzekeringen of nutsbedrijven;
IV. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen om ten aanzien van alle onroerende zaken die in gedeeld eigendom toebehoren aan [gedaagde] en erflater mee te werken aan verkoop en levering op de wijze als in akte overlegging producties tevens vermindering, wijziging en vermeerdering van eis omschreven;
V. iedere andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
Daartoe voert de vereffenaar – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] en de nalatenschap zijn deelgenoten ten aanzien van de onroerende zaken die zij gezamenlijk in privébezit hebben. Daarnaast houden zij ieder 50% van de aandelen van de vennootschappen die ook nog enkele onroerende zaken in bezit hebben, waardoor voor deze onroerende zaken de facto ook sprake is van gemeenschappelijk bezit. Op grond van artikel 3:166 BW en 6:2 BW zijn [gedaagde] en de nalatenschap verplicht zich ten opzichte van elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vereffenaar wil, nu nog, dat [gedaagde] wordt veroordeeld de vereffenaar op de hoogte te blijven houden van alle ontwikkelingen rondom het beheer van de onroerende zaken en een kopie te sturen van alle correspondentie en financiële stukken. Daarnaast wil de vereffenaar dat [gedaagde] medewerking verleent aan verkoop van de onroerende zaken op pandniveau. Er is spoedeisend belang bij deze vorderingen omdat diverse schuldeisers onbetaald worden gelaten en onroerende zaken niet verzekerd zijn. De portefeuille heeft volgens [gedaagde] een negatief exploitatiesaldo. Dit betekent dat zo snel mogelijk overgegaan moet worden tot verkoop en daarvoor is essentieel dat [gedaagde] informatie verstrekt en medewerking verleent aan verkoop. Verder is gebleken dat [gedaagde] zich nog steeds gedraagt als enige eigenaar van de onroerende zaken. Hij betrekt de vereffenaar niet bij het beheer en het nemen van beslissingen die gezamenlijk genomen moeten worden. [gedaagde] stuurt niet actief stukken door en beschikt naar eigen inzicht en goeddunken over alle huurinkomsten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, voorwaardelijk, voor zover de voorzieningenrechter van oordeel is dat de vordering tot het tekenen van een verkoopopdracht van alle panden moet worden aangemerkt als vordering tot verdeling, de vordering tot verdeling uit te sluiten voor een periode van drie jaar, althans voor een door de voorzieningenrechter te bepalen periode.
3.5.
Daartoe voert [gedaagde] – samengevat – het volgende aan. Voor zover de vordering tot het tekenen van een verkoopopdracht van alle panden aangemerkt zou moeten worden als een vordering tot verdeling, dan wil [gedaagde] gebruik maken van een van de waarborgen die titel 7 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek aan deelgenoten in een gemeenschap geeft, namelijk de mogelijkheid om voor maximaal drie jaar een vordering tot verdeling uit te sluiten. [gedaagde] wordt namelijk onredelijk hard getroffen door de door de vereffenaar gewenste verkoop. De vereffenaar heeft geen haast met verkoop, de erfenis kan worden verworpen als deze negatief blijkt te zijn. Dit terwijl [gedaagde] evident belang erbij heeft om in alle rust te kunnen bezien hoe verdeeld kan worden. Bij overhaaste verkoop van de panden dreigt een tekort en is een faillissement van [gedaagde] in privé een reële mogelijkheid.
3.6.
De vereffenaar voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
Vooraf
4.1.
[gedaagde] betwist dat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en stelt dat als gevolg daarvan de benoeming van de vereffenaar moet worden ingetrokken. Hij voert daarvoor aan dat de akte beneficiaire aanvaarding pas op 17 augustus 2022 door de griffie van de rechtbank is opgemaakt, terwijl de erfgenamen voor die datum al wel beschikkingsdaden hebben gepleegd. De erfenis was dus al aanvaard en de vereffenaar had daardoor niet benoemd kunnen worden. Gevolg daarvan zou moeten zijn dat de vereffenaar in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zo stelt [gedaagde] .
4.2.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] niet in dit verweer. De vereffenaar is benoemd bij beschikking van de kantonrechter. De kortgedingrechter gaat in de regel uit van een in een bodemprocedure genomen beslissing en de daaraan te grondslag liggende motivering. Er is in dit geval geen reden van dit uitgangspunt af te wijken. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat er een verklaring voor erfrecht is opgemaakt op 3 februari 2022 waarin staat de erfgenamen de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en dat [gedaagde] in elk geval sinds 18 maart 2022 bekend was met die verklaring voor erfrecht (omdat deze gehecht was aan een notariële akte van 18 maart 2022, waarbij [gedaagde] partij was).
4.3.
Zoals [gedaagde] terecht stelt, kan dit kort geding alleen betrekking hebben op de panden die [gedaagde] en erflater in persoon hebben gekocht (de onder 2.2 bedoelde onroerende zaken, hierna ook: ‘het onroerend goed’) en niet op de panden die eigendom zijn van de vennootschappen als onder 2.3 beschreven. [gedaagde] is immers (in privé) gedagvaard en de nalatenschap is bovendien ook geen eigenaar van de panden die eigendom zijn van de vennootschappen. De voorzieningenrechter gaat hiervan in het volgende dus ook uit.
Vordering onder IV: medewerking verkoop
4.4.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de vordering [gedaagde] te veroordelen mee te werken aan – kort gezegd – verkoop van het onroerend goed, als eerste te beoordelen.
4.5.
Anders dan de vereffenaar tot uitgangspunt neemt – acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat partijen al overeenstemming hadden over verkoop van het onroerend goed. Dat de gesprekken hierover al tot concrete overeenstemming hebben geleid, op grond waarvan nu van [gedaagde] kan worden afgedwongen dat hij aan verkoop meewerkt, is niet uit de stellingen of de overgelegde stukken af te leiden. Beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van concrete overeenstemming die heeft geleid tot een afdwingbare verplichting tot medewerking aan verkoop, vergt nader onderzoek. Dit kort geding leent zich daar niet voor.
4.6.
[gedaagde] heeft toegelicht dat hij en erflater goede vrienden waren en zijn overeengekomen om een gezamenlijke onroerend goed portefeuille op te bouwen door (met eigen geld en geld van financiers) onroerend goed aan te kopen, om dit voor gezamenlijke rekening te beheren en exploiteren, met als oogmerk het voordeel dat daaruit ontstond met elkaar te delen. Daarbij was de onderlinge ‘taakverdeling’ zo dat [gedaagde] kennis had van de onroerend goed markt en erflater de noodzakelijke fiscale en administratieve kennis inbracht. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze samenwerking tussen hem en erflater kwalificeert als een (‘stille’) maatschap. De omstandigheid dat [gedaagde] en de erflater hun samenwerking niet expliciet als maatschap hebben gezien of betiteld – zoals de vereffenaar tegenwerpt – doet daar niet aan af: als de samenwerking de eigenschappen heeft als bedoeld in artikel 7A:1655, dan is er een maatschap. Dat [gedaagde] eerst tijdens de voortzetting van het kort geding zich er expliciet op heeft beroepen dat de samenwerking als een maatschap moet worden bestempeld, maakt het oordeel niet anders: het ontbreken van een beroep op de juridische etiket van de samenwerking ontneemt de samenwerking niet het karakter dat de wet eraan verbindt.
4.7.
De exacte contouren van deze maatschap (dat wil zeggen: de tussen de maten geldende afspraken) van [gedaagde] en erflater zijn binnen het bestek van dit kort geding niet goed vast te stellen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat onderdeel van de afspraken van [gedaagde] en erflater is dat dat alle activa en passiva ingevolge de onderlinge samenwerkingsafspraak onderdeel zijn van de vennootschappelijke goederengemeenschap, ongeacht de vraag of deze activa en passiva op naam van beide maten of op naam van één van hen staan. Ook de vereffenaar gaat daar feitelijk vanuit. Uit de stellingen van de vereffenaar moet worden afgeleid dat [gedaagde] en erflater in de vennootschappelijke goederengemeenschap een gelijk aandeel hadden en in gelijke mate de lasten moeten dragen en aanspraak hebben op de opbrengsten.
4.8.
Hoewel [gedaagde] zich het recht voorbehoudt om in een eventuele bodemprocedure het standpunt in te nemen dat al is overeengekomen dat de maatschap na het overlijden van erflater is voorgezet met de beide erfgenamen als opvolgers van de erflater , gaat hij er binnen het bestek van dit kort geding vanuit dat de maatschap door het overlijden van erflater is ontbonden. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van de vorderingen van de vereffenaar ook uit van een ontbonden maatschap (artikel 7A:1683 aanhef en sub 4 BW).
4.9.
Als gevolg van de ontbinding van de maatschap moet het vermogen van de maatschap vereffend, en een batig saldo verdeeld worden. De verdeling heeft betrekking op alle activa en passiva die tot de vennootschappelijke goederengemeenschap behoren, en daartoe behoort in dit geval in elk geval het onroerend goed bedoeld onder 2.3. De vereffenaar wil de verdeling realiseren door het onroerend goed te verkopen. [gedaagde] verzet zich daartegen. Hij wil dat de portefeuille zo veel mogelijk in stand blijft en stelt gemotiveerd dat hij daar ook wezenlijk belang bij heeft. Verdeling zou volgens hem gerealiseerd moeten worden door toedeling van het aandeel van erflater in de vennootschappelijke goederengemeenschap aan [gedaagde] , tegen vergoeding door [gedaagde] van het aandeel van de erflater in de overwaarde (voor zover deze er is).
4.10.
Tijdens het leven van erflater – en ook daarna nog – werd kennelijk geen overzichtelijke administratie gevoerd. Inkomsten en uitgaven gingen over verschillende rekeningen, van zowel erflater , [gedaagde] als hun (gezamenlijke en persoonlijke) vennootschappen. Mede als gevolg hiervan is nu onduidelijk hoeveel [gedaagde] en de nalatenschap nog verschuldigd zijn aan de maatschap, c.q. wat zij nog te vorderen hebben. Bij deze stand van zaken strekt een veroordeling tot medewerking aan verkoop van het onroerend goed te ver. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij belang heeft bij het zoveel mogelijk in stand houden van de portefeuille, omdat deze zijn pensioenvoorziening betreft en verkoop van een onroerend goed portefeuille zo kort na de start van de opbouw ervan, mede gelet op de huidige ontwikkelingen op de vastgoedmarkt, niet alleen zal leiden tot verlies aan rendement maar stellig een substantiële restschuld oplevert, waarvoor [gedaagde] volledig aansprakelijk is. [gedaagde] heeft gesteld dat hij het aandeel van erflater in de gemeenschap toebedeeld wil krijgen en in staat is een nieuwe financiering van de portefeuille aan te trekken. Dat is een mogelijkheid die zal moeten worden onderzocht en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan [gedaagde] op toedeling – ook al is bij het aangaan van de stille maatschap een daartoe strekkend voortzettings- c.q. vermogensbeding niet ter sprake gekomen – mogelijk aanspraak maken. Om daartoe te kunnen komen is vanzelfsprekend van belang dat op korte termijn duidelijkheid zal moeten bestaan over de vorderingen en schulden van de maten. Voor het verkrijgen van die duidelijkheid zullen [gedaagde] en de vereffenaar zich moeten inspannen. Vooralsnog is er geen aanleiding om [gedaagde] in kort geding te veroordelen tot medewerking aan verkoop van het onroerend goed. Het is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter in die zin zal oordelen. Overigens moet [gedaagde] zich terdege realiseren dat talmen bij het scheppen van duidelijkheid over de exacte geldstromen aan zijn zijde niet meer aan de orde kan zijn.
4.11.
Het vorenstaande wordt niet anders door de stellingen van de vereffenaar dat er schuldeisers onbetaald gelaten worden en dat hypothecaire geldleningen binnenkort aflopen. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat hij tot herfinanciering in staat is. Dat de financiële situatie op dit moment zodanig is dat dit een onmiddellijke verkoop van (al) het onroerend goed rechtvaardigt, is niet aannemelijk geworden, met name niet omdat andere wijzen van verdeling van het maatschapsvermogen nog onvoldoende zijn onderzocht.
Vordering onder I: op de hoogte (blijven) houden van de vereffenaar
4.12.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de voorzieningenrechter voorop dat partijen beiden een rol hebben in de vereffening van de maatschap, zij zijn beiden vereffenaars van die maatschap (de vereffenaar namens de nalatenschap). Er is geen sprake van een beheersregeling en de vereffenaars zullen dus met elkaar moeten samenwerken. Dit was ook het uitgangspunt van de samenwerking tussen erflater en [gedaagde] . De vereffenaar en [gedaagde] zijn daarbij verplicht zich ten opzichte van elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. Onderdeel daarvan is dat zij elkaar nauwkeurig op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom het beheer van het onroerend goed. Gelet op de huidige ontwikkelingen, waarbij vooralsnog geen sprake is van een goede samenwerking en op korte termijn afspraken moeten worden gemaakt over de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering van de vereffenaar op dit punt deels toe te wijzen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] veroordelen de vereffenaar tenminste één keer per twee weken te informeren over alle relevante informatie over het onroerend goed, in die zin dat hij dan een (digitale) kopie moet sturen van alle in- en uitgaande correspondentie (inclusief financiële stukken, zoals bankafschriften en nota’s) die de vereffenaar of de erfgenamen niet al rechtstreeks hebben ontvangen en dat hij de vereffenaar mondeling of schriftelijk moet informeren over ontwikkelingen die niet uit voormelde correspondentie blijkt. De vereffenaar heeft niet gevorderd deze veroordeling te versterken met een dwangsom, zodat deze niet wordt opgelegd. Dit laat uiteraard onverlet dat [gedaagde] er goed aan doet de veroordeling stipt na te komen. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat ook van de vereffenaar wordt verwacht dat hij [gedaagde] op een gelijke manier op de hoogte blijft houden van ontwikkelingen die hem bekend worden. Bij spoedeisende aangelegenheden dienen partijen onmiddellijk met elkaar in contact te treden.
Vorderingen onder II en III: verbod verrichten beheers- en/of beschikkingsdaden en verbod gebruik huurpenningen voor andere betalingen dan door vereffenaar genoemd
4.13.
Op grond van artikel 3:170 lid 2 BW geschiedt het beheer van de gemeenschap in beginsel door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Van een anders bepalende regeling is hier geen sprake. Uitzondering vormen handelingen die dienen tot gewoon onderhoud of behoud van een gemeenschappelijk goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden – die kunnen ieder van de deelgenoten zo nodig zelfstandig verrichten.
4.14.
De vereffenaar maakt ter onderbouwing van zijn vorderingen op dit punt [gedaagde] diverse verwijten over door hem verrichte beheers- en beschikkingsdaden en de wijze waarop hij huurpenningen besteedt. [gedaagde] voert daartegen verweer. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de vorderingen van de vereffenaar toe te wijzen, in lijn met de wettelijke bepalingen over het beheer van een gemeenschap. Reden hiervoor is dat uitgangspunt is dat beheer- en beschikkingsdaden gezamenlijk worden verricht en dat alle activa en passiva ingevolge de onderlinge samenwerkingsafspraak onderdeel zijn van de vennootschappelijke goederengemeenschap. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebleken dat tot heden niet altijd duidelijk is geweest of beheers- en/of beschikkingsdaden niet alleen door [gedaagde] verricht werden en of betalingen vanuit de maatschap wel altijd zijn verricht ten behoeve van de maatschap. Het is noodzakelijk dat volstrekte transparantie bestaat tussen de vereffenaars over al hetgeen tijdens de vereffening plaatsvindt. Zoals gevorderd wordt aan deze veroordelingen een dwangsom verbonden, als stimulans tot nakoming van de beslissing, maar deze dwangsom wordt aanzienlijk gematigd en gemaximeerd.
Vordering onder V
4.15.
Deze vordering is te onbepaald en wordt daarom afgewezen.
Slotoverweging en proceskosten
4.16.
De voorzieningenrechter merkt afsluitend nog het volgende op. Erflater en [gedaagde] zijn als vrienden begonnen met het opbouwen van een onroerend goed portefeuille. Hun onderlinge samenwerking vergde kennelijk weinig concrete afspraken om goed te verlopen en het voeren van een deugdelijke administratie vonden erflater en [gedaagde] blijkbaar niet nodig. Dit had geen gevolgen voor hun onderlinge vertrouwen. Van enige problemen in de onderlinge samenwerking tussen erflater en [gedaagde] is niet gebleken. Helaas is de samenwerking tussen erflater en [gedaagde] voortijdig en onverwacht geëindigd. Erflater en [gedaagde] waren hierop niet voorbereid, althans zij hadden geen concrete schriftelijke afspraken over wat er in die situatie moest gebeuren. Vast staat dat als gevolg van het overlijden van erflater nu de vereffenaar (namens de erfgenamen) moet samenwerken met [gedaagde] . Deze samenwerking verloopt niet zo vanzelfsprekend als de samenwerking tussen erflater en [gedaagde] . [gedaagde] zal zich moeten aanpassen naar aanleiding van de door het overlijden van erflater gewijzigde situatie. De vereffenaar zal ook rekening moeten houden met de wijze waarop erflater en [gedaagde] invulling gaven aan de samenwerking, nu hij in feite in de plaats is getreden van erflater . Partijen moeten zich over en weer inspannen om het beheer van het onroerend goed vorm te geven en tot een vereffening c.q. verdeling te komen onder de best mogelijke condities. De gemeenschap kan alleen succesvol worden vereffend en verdeeld als partijen zich inspannen om hun samenwerking goed te laten verlopen.
4.17.
Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
4.18.
[gedaagde] heeft een eis in voorwaardelijke reconventie ingesteld. De voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn reconventionele vordering instelt is dat de vordering strekkende tot verkoop van het onroerend goed wordt aangemerkt als vordering tot verdeling. Een vordering tot verdeling is in kort geding niet mogelijk (anders dan een vordering strekkende tot medewerking aan verkoop, vooruitlopend op een verdeling). De vordering van de vereffenaar is dus niet als zodanig aangemerkt. Gelet hierop treedt de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie wordt ingesteld niet in en kan die vordering verder onbesproken blijven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de vereffenaar één keer per twee weken en bij spoedeisende gelegenheden onmiddellijk te informeren over alle ontwikkelingen rondom het beheer van het onroerend goed (zoals genoemd onder 2.2 van dit vonnis) door:
­ een (digitale) kopie te sturen van alle in- en uitgaande correspondentie (inclusief alle financiële stukken, waaronder bankafschriften en in- en uitgaande nota’s) die de vereffenaar of (een van) de erfgenamen niet al rechtstreeks hebben ontvangen, en
­ de vereffenaar mondeling of schriftelijk of per e-mail te informeren over ontwikkelingen die niet uit voormelde correspondentie blijkt;
5.2.
verbiedt [gedaagde] om zonder schriftelijke toestemming van de vereffenaar beheers- en/of beschikkingsdaden te verrichten ten aanzien van het onroerend goed (zoals genoemd onder 2.2 van dit vonnis), met uitzondering van beheersdaden dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed en beheersdaden die geen uitstel kunnen lijden, op straffe van een dwangsom van € 500,= per overtreding, tot een maximum van € 10.000,=;
5.3.
verbiedt [gedaagde] om zonder schriftelijke toestemming van de vereffenaar de huurpenningen van het onroerend goed (zoals genoemd onder 2.2 van dit vonnis) aan te wenden voor andere betalingen dan betalingen die rechtstreeks betrekking hebben op de voldoening van maandelijkse verplichtingen ten opzichte van de financiers die een hypothecaire lening verstrekt hebben waaraan ook de nalatenschap verbonden is, VvE’s, verzekeringen of nutsbedrijven, op straffe van een dwangsom van € 500,= per overtreding tot een maximum van € 10.000,=;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
idt