ECLI:NL:RBDHA:2023:5770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.9890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft op 31 maart 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 12 april 2023 opgeheven, waarna partijen toestemming verleenden om de zaak schriftelijk af te doen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen risico op onttrekking vormt en dat er lichtere maatregelen mogelijk waren, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 april 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft op 11 april 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 13 april 2023
een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 14 april 2023 het onderzoek
gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 26 juli 1978.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat verweerder over zijn persoonsgegevens beschikt en dat het dus niet nodig is om hem in bewaring te stellen om zijn identiteitsgegevens te verkrijgen. Verder stelt eiser dat er geen risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook voert eiser aan dat verweerder kon volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft namelijk contact met familie in Nederland waar hij kan verblijven en hij zich zal melden wanneer dit van hem verwacht wordt. Daarnaast is eiser Nederland niet op onrechtmatige wijze binnengekomen en is hij niet eerder in bewaring gesteld. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift de oplegging van de maatregel op grondslag van artikel 59b, eerste lid, onder a, Vw heeft laten vallen. Eiser heeft de grondslag onder b van dat artikel niet betwist. Ten aanzien van het risico op onttrekking heeft eiser alleen gesteld dat daar geen sprake van is. Echter, eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan het risico op onttrekking niet betwist. Verweerder heeft daarom terecht artikel 59b, eerste lid, onder b, Vw, ten grondslag gelegd aan de maatregel. Die grond kan de maatregel zelfstandig dragen.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft zich namelijk langdurig aan het toezicht onttrokken terwijl hij geen rechtmatig verblijf had en er is niet gebleken van feiten en omstandigheden die ertoe noopten dat verweerder had moeten afzien van oplegging van de maatregel. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld door eiser op 11 april 2023 te horen en de dag na het gehoor de maatregel op te heffen vanwege nader onderzoek.
Conclusie
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.