ECLI:NL:RBDHA:2023:5769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.10514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 3 april 2023, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De vrijheidsontnemende maatregel werd op 10 april 2023 opgeheven, waarna partijen toestemming verleenden om de zaak schriftelijk af te doen. De eiser diende op 11 april 2023 de gronden van het beroep in, waarop de verweerder ook op dezelfde dag een verweerschrift indiende. De rechtbank sloot het onderzoek op 14 april 2023.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een vrijheidsontnemende maatregel kan worden opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang, tenzij er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. De eiser voerde aan dat de maatregel onevenredig bezwarend was, gezien zijn goed gedocumenteerde asielaanvraag en zijn medische problemen.

De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op goede gronden de maatregel had opgelegd. Het grensbewakingsbelang vereiste in beginsel de oplegging van de maatregel, en de eiser had geen medische problemen kenbaar gemaakt die aanleiding gaven voor een lichter middel. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de maatregel onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10514

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 10 april 2023 is de maatregel opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft op 11 april 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 11 april 2023
een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 14 april 2023 het onderzoek
gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de detentiemaatregel voor hem onevenredig bezwarend is. Verweerder had het grensbewakingsbelang moeten prijsgeven, omdat hij goed gedocumenteerd asiel heeft aangevraagd, voor het eerst in de lidstaten is, zware depressies heeft gehad, zeer veel heeft meegemaakt en is bedreigd vanwege zijn transseksualiteit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Verweerder wijst er terecht op dat het grensbewakingsbelang in beginsel het opleggen van een bewaringsmaatregel vergt, omdat met een lichtere maatregel toegang tot Nederland wordt verkregen. Dat eiser goed gedocumenteerd asiel zou hebben gevraagd, maakt het voorgaande niet anders. Ook heeft verweerder in eisers medische problemen geen aanleiding hoeven zien voor de toepassing van een lichter middel. Verweerder heeft eisers medische problemen terecht niet bij het besluit betrokken omdat eiser ze niet aan verweerder kenbaar heeft gemaakt. Immers, in het proces-verbaal bij de asielaanvraag is eiser gevraagd naar feiten en omstandigheden die aan de vrijheidsontnemende maatregel in de weg zouden kunnen staan. Eiser verklaarde vervolgens dat hij gezond was en nergens last van had. Verweerder heeft met de gestelde vragen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om alles naar voren te brengen wat van belang kon zijn. Verweerder heeft dan ook aan de op hem rustende onderzoekplicht voldaan. Verder is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiser niet bij de medische dienst terecht kan. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd kan in deze procedure niet aan de orde komen.
Conclusie
6. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing daarvan onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.