ECLI:NL:RBDHA:2023:5760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL22.15895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM voor Syrische ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, Syrische ouders, wilden in Nederland verblijven bij hun meerderjarige zoon op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen omdat de Staatssecretaris van mening was dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen de ouders en hun zoon, en dat er geen familie- of gezinsleven aanwezig was zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.

Eisers maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 december 2022 waren eisers niet aanwezig, maar werden zij vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de referent. De rechtbank heeft de situatie van eisers, waaronder hun verslechterde gezondheid en de omstandigheden in Syrië, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de ernstig verslechterde gezondheidssituatie van eisers en de afname van hun sociale netwerk in Syrië.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en vernietigde dit. De rechtbank droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM opnieuw moet worden gemaakt. Tevens werden de proceskosten van eisers vergoed tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15895

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] , eisers

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

In het besluit van 11 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [naam 3] (referent) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eisers voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 3] ”, afgewezen.
In het besluit van 18 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn niet verschenen, maar zij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en door referent. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Eisers hebben de Syrische nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] . Referent is de zoon van eisers. Zij willen in Nederland verblijven bij hun zoon op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen, omdat hij niet uitgaat van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en hun volwassen zoon. Daarom is er volgens verweerder tussen hen geen sprake van familie- of gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
1.3.
Eisers hebben op 7 september 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De gronden van bezwaar zijn ingediend op 12 oktober 2021. Op 23 juni 2022 hebben eisers aanvullende stukken overgelegd, onder meer ter onderbouwing van hun medische situatie en hun band met hun kinderen en kleinkinderen.
1.4.
Op 27 juni 2022 is referent, bijgestaan door de gemachtigde van eisers, op het bezwaarschrift gehoord. Tevens waren aanwezig de broer en zus van eiser die beiden ook in Nederland wonen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard. Hierin heeft verweerder in de eerste plaats overwogen dat het verzoek van eisers om in Nederland te mogen verblijven met name is ingegeven doordat eisers ouder worden, een slechtere gezondheid krijgen en dat zij steeds meer kampen met ouderdomsklachten. Hoewel verweerder de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet langer betwist, is er volgens verweerder tussen hen geen sprake van ‘more than normal emotional ties’. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de aangevoerde argumenten in het bezwaarschrift en het verhaal tijdens de hoorzitting onvoldoende zijn om de belangenafweging in het voordeel van eisers uit te laten vallen en aan hen verblijf toe te staan op grond van artikel 8 van het EVRM.
3. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen namens hen in de gronden van beroep naar voren is gebracht, gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna in.
4. De rechtbank stelt vast dat door verweerder is erkend dat de gezondheidssituatie van eisers de afgelopen jaren ernstig is verslechterd. Deze verslechtering is door eisers onderbouwd met onder meer verklaringen van de behandelend artsen. Hieruit volgt onder meer dat eiser opnieuw een zware hartoperatie moet ondergaan en dat die operatie niet naar behoren in Syrië kan worden uitgevoerd. Verweerder heeft echter overwogen dat het eisers, na het onvrijwillige vertrek van de kinderen uit Syrië, steeds is gelukt om zich zelfstandig te handhaven in Syrië. Ook toen had vader al hartklachten, maar heeft referent met behulp van derden een operatie in Syrië geregeld. Eisers hebben een verklaring gegeven voor hun stelling dat dit thans niet meer mogelijk is. Zij hadden tot voor kort hulp van de buurvrouw en een buurmeisje. Deze buurvrouw is ernstig ziek en kan hen niet meer helpen. Het buurmeisje is druk bezig met een procedure voor gezinshereniging en zal het land binnenkort gaan verlaten. Verder hebben eisers naar voren gebracht dat de situatie waarin zij zich bevinden, net als de algehele situatie in Syrië, ernstig is verslechterd door de oorlog. Tegen deze achtergrond is de overweging van verweerder dat eisers, ondanks de verslechterde gezondheidssituatie, nog steeds de mogelijkheid hebben om van alles te organiseren om zich te kunnen redden of hulp in te schakelen, en dat het voor hen nog steeds mogelijk is zich samen en deels zelfstandig te handhaven, moeilijk te volgen zonder nadere motivering. Dat eisers eerder onder deze omstandigheden, met behulp van hun kinderen in Nederland en buren, in staat waren zich te handhaven, betekent immers niet automatisch dat dit voor eisers onder de hiervoor geschetste, veranderde omstandigheden nog steeds mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit onvoldoende rekenschap gegeven van de ernstig verslechterde gezondheidssituatie van zowel eiser als eiseres, en het door hen beschreven vertrek van mensen uit het netwerk dat hen in staat stelde zich onder moeilijke omstandigheden te handhaven in Syrië als gevolg van de slechte veiligheidssituatie daar. Deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in samenhang met elkaar bezien beoordeeld. In dit verband is verder van belang dat niet in geschil is dat voor referent een objectieve belemmering bestaat om naar Syrië te reizen om het verlies van dit netwerk op te vangen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in dit verband ook onvoldoende kenbaar heeft meegewogen dat eisers in Nederland, in het bijzonder in Roden, juist wel beschikken over een netwerk dat eisers kan opvangen en kan verzorgen. Ter zitting heeft referent nogmaals benadrukt dat eisers zowel in Roden als in Groningen familie hebben en dat zij hebben verklaard de zorg voor eisers op zich te kunnen nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dus voor vernietiging in aanmerking komt.
5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaak af te doen. Het is aan verweerder om het primaire besluit opnieuw te heroverwegen en te beoordelen of de op grond van artikel 8 van het EVRM te maken belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat eisers zijn vrijgesteld van betaling van griffierecht, hoeft door verweerder geen griffierecht vergoed te worden.
7. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers voor dit beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.