ECLI:NL:RBDHA:2023:5743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.4239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en familiebanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd op 7 februari 2023, weigerde deze aanvraag op de grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek op basis van de Dublinverordening (EU) Nr. 604/2013.

Tijdens de zitting op 13 april 2023 is eiser niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat Italië inderdaad verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming en dat er geen beletselen waren voor overdracht aan Italië.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de tijdelijke opschorting van feitelijke overdrachten aan Italië sinds 5 december 2022 geen invloed had op de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. Ook heeft eiser niet kunnen aantonen dat er familiebanden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden, waardoor er geen aanleiding was voor een verdere toetsing aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet in behandeling was genomen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack en is geanonimiseerd gepubliceerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4239
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het is niet in geschil dat Italië op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser. Verweerder heeft verder afdoende gemotiveerd dat er geen beletselen bestaan om eiser aan Italië over te dragen.
2. De omstandigheid dat alle feitelijke overdrachten aan Italië op verzoek van de Italiaanse autoriteiten zijn opgeschort sinds de
circular lettervan 5 december 2022 heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit. Dit is naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog aan te merken als een tijdelijke feitelijke belemmering. Verweerder was dan ook niet gehouden om hierop in te gaan in de motivering van het bestreden besluit.
3. Daarnaast is in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser de door hem gestelde familieband met in Nederland woonachtige schoonfamilie niet aannemelijk heeft gemaakt. Er bestond daarom geen aanleiding voor een verdere toetsing aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Anders dan eiser impliceert in de gronden van beroep, heeft hij uit het voornemen niet kunnen afleiden dat het overleggen van een instemmingsverklaring voor verweerder voldoende zou zijn geweest om de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken. Verweerder heeft in het voornemen immers naast zijn vaststelling dat een instemmingsverklaring ontbrak ook uitdrukkelijk overwogen dat eiser de gestelde familieband niet nader heeft onderbouwd.
5. De beroepsgrond dat niet op een juiste wijze is getoetst aan artikel 17 van de Dublinverordening faalt dan ook. De aanvraag is terecht niet in behandeling genomen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2023 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.