ECLI:NL:RBDHA:2023:5637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
SGR 23/2228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning dakopbouw

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen dat door verzoekers is ingediend tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een dakopbouw. De vergunning is verleend aan een derde partij, [derde-partij] B.V., voor het aanbrengen van een extra bouwlaag op een bestaande woning. Verzoekers, die eigenaar zijn van de naastgelegen bovenwoning, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor negatieve gevolgen zoals schaduwwerking, parkeeroverlast en waardevermindering van hun woning.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 6 april 2023 behandeld en geconcludeerd dat er voldoende spoedeisend belang is om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De rechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekers over schaduwwerking en parkeeroverlast niet overtuigend geacht, en heeft opgemerkt dat de bezwaarfase door verweerder kan worden benut om de motivering van het besluit te verduidelijken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen reden is om het bestreden besluit te schorsen en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat de omgevingsvergunning blijft gelden en de dakopbouw kan worden gerealiseerd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2228

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M.J.A. Arts),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] B.V. uit [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verlening van de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster.
1.1.
Met het besluit van 10 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het veranderen van de woning aan de [adres] [nummer 2] in [plaats] door het maken van een extra bouwlaag ten behoeve van een zelfstandige woning Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoekster] , bijgestaan door haar gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en namens vergunninghoudster, [naam 1] en
[naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Het bestreden besluit betreft het plaatsen van een dakopbouw. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen” en “het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De strijd met het bestemmingsplan betreft een overschrijding van de maximale goothoogte.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekers zijn eigenaar van de bovenwoning aan de [adres] [nummer 1] , naast de woning van vergunninghoudster en zijn daarom belanghebbenden bij het bestreden besluit. Vergunninghoudster wil op de bestaande bovenwoning aan de [adres] [nummer 2] een dakopbouw realiseren. In de dakopbouw wordt een appartement gerealiseerd.
Niet in geschil is dat de (voorbereidende) werkzaamheden voor het plaatsen van de dakopbouw inmiddels zijn aangevangen en dat vergunninghoudster de bouwwerkzaamheden niet wil stilleggen totdat op het bezwaar van verzoekers is beslist. Daarmee acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig en is voldaan aan de voorwaarden om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
6 Verzoekers voeren aan dat sprake is van strijd met artikel 32 van het bestemmingsplan “Regentesse-/Valkenboskwartier (Integrale herziening)” (hierna: bestemmingsplan). Dat artikel bevat een verbod om een bestaande woning bouwkundig te splitsen in twee of meer zelfstandige woningen. Verweerder heeft volgens verzoekers in het bestreden besluit niet gemotiveerd dat de omgevingsvergunning ondanks dit verbod kan worden verleend.
6.1.
Ter zitting is door vergunninghoudster en verweerder nader toegelicht dat het bouwplan betrekking heeft op de realisering van een dakopbouw waarin een appartement wordt gevestigd. Daarmee is sprake van het toevoegen van een woning. De bestaande onderliggende woning wordt niet bouwkundig gesplitst maar blijft een zelfstandige bovenwoning. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de gegeven toelichting. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er daarom geen sprake van strijd met artikel 32 van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.
7. Verzoekers voeren aan dat het creëren van een extra woning leidt tot extra parkeerdruk. De parkeerdruk is al hoog en recent hoger geworden door de vaste parkeerplekken voor het opladen van elektrische auto’s op en in de directe omgeving van de [adres] . Huishoudens hebben volgens verzoekers steeds vaker meerdere auto’s en daarnaast is er per woning een bezoekersvergunning mogelijk.
7.1.
In het bestreden besluit is toegelicht waarom voor het bouwproject – na saldering – geen parkeereis geldt op grond van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren”. Verweerder heeft zich hierbij blijkens het bestreden besluit gebaseerd op de parkeernormen en berekeningsmethoden uit de Nota Parkeernormen Den Haag 2021. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van verweerder zoals dat is weergegeven in het bestreden besluit. Verzoekers hebben weliswaar gesteld dat de realisering van het extra appartement zal leiden tot een toename van de parkeerdruk, maar hebben de berekening zoals die is vastgelegd in het bestreden besluit niet aan de hand van een een concrete onderbouwing betwist. Het betoog slaagt niet.
8. Verzoekers betogen dat de dakopbouw zal leiden tot onaanvaardbare schaduwoverlast en tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat zij geïnvesteerd hebben in zonnepanelen op het dak van hun woning. De dakopbouw wordt ten zuiden/zuidoosten van de woning van verzoekers geplaatst en veroorzaakt schaduw. Dit resulteert volgens verzoekers in een aanzienlijk opbrengstverlies van de zonnepanelen, waardoor zij schade leiden. De dakopbouw veroorzaakt volgens verzoekers ook schaduw aan de achterzijde van hun woning, waar zich balkons bevinden waarop zij genieten van de ochtend- en middagzon. Door de dakopbouw is dat volgens verzoekers niet meer mogelijk. De dakopbouw leidt daarmee tot een ernstige en onevenredige aantasting van hun woongenot. Verzoekers vrezen verder voor aantasting van hun privacy omdat er vanuit het raam van de opbouw direct op de balkons wordt gekeken. Verzoekers vinden dat de bezonningssituatie onvoldoende in beeld is gebracht en vinden dat er een bezonningsstudie gemaakt zou moeten worden.
8.1.
Aan verzoekers kan worden toegegeven dat het bestreden besluit met betrekking tot de schaduwwerking van de dakopbouw niet veel informatie bevat. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de bezwaarfase door verweerder kan worden benut om de motivering van het bestreden besluit nader aan te vullen of te verduidelijken en dat verweerder ter zitting onweersproken heeft toegelicht dat er bij de vaststelling van het bestemmingsplan een bezonningsstudie is uitgevoerd. Uit die studie volgt dat bij maximale benutting van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, ter plaatse van de woning van verzoekers geen sprake is van strijd met de Haagse bezonningsnorm. In die bezonningsstudie is uitgegaan van de realisering van een kap op de woning waardoor de bouwhoogte uitkomt op 14 meter, terwijl de vergunde dakopbouw leidt tot een bouwhoogte van 13,25 meter. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de schaduwwerking van het bouwplan niet wezenlijk zal afwijken van de schaduwwerking van de kap die in de bezonningsstudie bij het bestemmingsplan is beoordeeld. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd biedt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om dit standpunt van verweerder in twijfel te trekken. Naar voorlopig oordeel leidt de realisatie van de dakopbouw dan ook niet tot een onaanvaardbare afname van bezonning op de woning van verzoekers. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de dakopbouw zal leiden tot een ontoelaatbare aantasting van de privacy van verzoekers, nu verzoekers hun betoog terzake niet nader hebben onderbouwd. Daarbij wordt overwogen dat de enkele omstandigheid dat vanuit de dakopbouw mogelijk zicht bestaat op het balkon van verzoekers, niet hoeft te betekenen dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van hun privacy. Het betoog slaagt niet.
9. Verzoekers voeren aan dat er door de bouw van een extra woonlaag schade kan ontstaan aan de fundering onder hun woning. Verzoekers hebben grote zorgen of hun meer dan honderd jaar oude huis, dat is gebouwd op zandgrond, bestand is tegen druk en werking van een extra opbouw direct ernaast en wat de gevolgen hiervan (kunnen) zijn. Verzoekers vragen zich af of verweerder hier goed naar heeft gekeken en of objectief is onderzocht en vaststaat dat alles in orde is.
9.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo volgt dat aannemelijk moet zijn dat een bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens aannemelijk is gemaakt dat de realisering van het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Verzoekers hebben dit standpunt van verweerder niet gemotiveerd betwist. Gelet daarop bestaat voorshands geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aannemelijk is gemaakt dat aan de vereisten uit het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Het betoog slaagt niet.
10. Verzoekers voeren aan dat de dakopbouw zal leiden tot waardevermindering van hun woning.
10.1.
Verweerder dient te beoordelen of het bouwplan voldoet aan de voorwaarden die de Wabo stelt voor het verlenen van een omgevingsvergunning. De vraag of het bouwplan leidt tot een waardedaling van de woning van verzoekers, maakt geen deel uit van dit beoordelingskader. Als verzoekers menen dat het bouwplan leidt tot een waardedaling van hun woning, dan kunnen zij bij verweerder op de voet van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een verzoek om vergoeding van planschade indienen. Het betoog slaagt niet.
11. Verzoekers voeren aan dat op enkele tekeningen bij de vergunningaanvraag een onjuist beeld wordt geschetst van de feitelijke situatie. Op een aantal tekeningen staat een dakopbouw ingetekend op de woning van verzoekers, terwijl zij geen dakopbouw hebben.
11.1.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat op enkele tekeningen een dakopbouw is weergegeven op de woning van verzoekers, om duidelijk te maken welke situatie zou ontstaan als ook op naastgelegen panden een dakopbouw zou worden gerealiseerd. Wat hiervan ook zij, vaststaat dat bij de aanvraag ook diverse tekeningen zijn overgelegd waarop een dakopbouw op de woning van verzoekers ontbreekt. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat de feitelijke situatie ter plaatse bekend is en dat bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de situatie zonder dakopbouw op de woning van verzoekers. In wat verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond om dit standpunt in twijfel te trekken. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting geen stand zal houden in bezwaar, al dan niet na aanvulling of verduidelijking van de motivering hiervan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning blijft gelden en dat de dakopbouw gerealiseerd mag worden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.