Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], Frankrijk, eiser,
de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder
de minister van Financiën, hierna: Belastingdienst
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), met de Belastingdienst als derde-partij. De eiser, woonachtig in Frankrijk, had een klacht ingediend bij de AP over de Belastingdienst, omdat deze hem geen inzage had gegeven in zijn persoonsgegevens, zoals vereist door artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De AP had de klacht van de eiser aanvankelijk afgewezen, maar later het bezwaar van de eiser gegrond verklaard en de Belastingdienst berispt wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van de eiser.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser had verzocht om een immateriële schadevergoeding van € 25.000,- belastingvrij, omdat hij vond dat de AP zich schuldig had gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen het bestreden besluit van de AP en dat er geen reden was om de AP te veroordelen tot schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de AP op juiste wijze had gehandeld en dat de Belastingdienst niet onrechtmatig had gehandeld.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de AP in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit vragen aan de Belastingdienst mocht voorleggen, en dat dit niet in strijd was met de AVG. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en de zaak als ongegrond verklaard.