ECLI:NL:RBDHA:2023:5636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berisping op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) door de Autoriteit Persoonsgegevens tegen de Belastingdienst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), met de Belastingdienst als derde-partij. De eiser, woonachtig in Frankrijk, had een klacht ingediend bij de AP over de Belastingdienst, omdat deze hem geen inzage had gegeven in zijn persoonsgegevens, zoals vereist door artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De AP had de klacht van de eiser aanvankelijk afgewezen, maar later het bezwaar van de eiser gegrond verklaard en de Belastingdienst berispt wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van de eiser.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser had verzocht om een immateriële schadevergoeding van € 25.000,- belastingvrij, omdat hij vond dat de AP zich schuldig had gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen het bestreden besluit van de AP en dat er geen reden was om de AP te veroordelen tot schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de AP op juiste wijze had gehandeld en dat de Belastingdienst niet onrechtmatig had gehandeld.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de AP in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit vragen aan de Belastingdienst mocht voorleggen, en dat dit niet in strijd was met de AVG. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en de zaak als ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], Frankrijk, eiser,

en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

hierna: AP
(gemachtigde: mr. J.M.A. Koster).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de minister van Financiën, hierna: Belastingdienst
(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2021 (het primaire besluit) heeft AP een klacht op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van eiser tegen de Belastingdienst afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft AP het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de Belastingdienst berispt wegens overtreding van artikel 12, derde lid, van de AVG.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
AP heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023.
Eiser is niet verschenen. AP heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [A]. De Belastingdienst heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Belastingdienst op 17 mei 2020 verzocht om inzage in de verwerking van de hem betreffende persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de AVG.
Op 17 juni 2020 heeft eiser een klacht ingediend bij de AP. Eiser vindt dat de Belastingdienst de AVG heeft overtreden door te weigeren hem zijn (papieren) dossier toe te sturen.
Met het besluit van 2 juni 2022 heeft de Belastingdienst alsnog een besluit genomen op eisers verzoek op grond van artikel 15 van de AVG.
Met het bestreden besluit heeft AP de klacht van eiser alsnog toegewezen en de Belastingdienst berispt omdat de Belastingdienst niet tijdig op eiseres verzoek heeft beslist.
Wat vindt eiser?
2. Eiser vindt dat AP zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. Hij verzoekt om een immateriële schadevergoeding van € 25.000,- belastingvrij.
Verder doet eiser een beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ook verzoekt eiser de Belastingdienst te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,- belastingvrij. Eiser stelt dat hij het besluit van 2 juni 2022 nooit van de Belastingdienst heeft ontvangen.
Eiser stelt ook dat de rechtsbank ten onrechte de Belastingdienst als belanghebbende derde-partij heeft aangemerkt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Uitnodiging Belastingdienst om als belanghebbende deel te nemen
3. De rechtbank is op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd een belanghebbende in de gelegenheid te stellen aan het geding deel te nemen, zonder daarover eerst eiser te consulteren. Uit wat eiser heeft aangevoerd kan niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad door de Belastingdienst in de gelegenheid te stellen als derde-belanghebbende aan het geding deel te nemen.
Het verzoek om AP te veroordelen tot schadevergoeding
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit, waarbij de Belastingdienst is berispt, geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Dit besluit moet dan ook voor rechtmatig worden gehouden. Er bestaat reeds daarom geen grond om het verzoek van eiser om AP te veroordelen tot vergoeding van schade wegens onrechtmatigheid van het bestreden besluit in te willigen. Verder heeft eiser niet onderbouwd waaruit de door hem geleden immateriële schade bestaat. Bij het bestreden besluit is AP tegemoet gekomen aan het handhavingsverzoek van eiser.
Voor het niet tijdig beslissen op eisers aanvraag en op zijn bezwaar heeft eiser reeds de wettelijk maximaal te verbeuren dwangsommen ontvangen. Voor een verdere schadevergoeding is geen plaats.
De rechtbank wijst daarom het verzoek om het AP te veroordelen tot schadevergoeding af.
Het verzoek om de Belastingdienst te veroordelen tot schadevergoeding.
5.1.
Eiser verzoekt de Belastingdienst te veroordelen tot schadevergoeding, omdat hij het besluit van 2 juni 2022 nooit heeft ontvangen. Daardoor is hem de kans ontnomen daartegen bezwaar te maken.
5.2.
In deze zaak dient te rechtbank te oordelen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Indien dat besluit onrechtmatig zou zijn, is de rechtbank bevoegd het AP te veroordelen tot schadevergoeding. In deze zaak ligt niet een besluit van de Belastingdienst ter beoordeling voor. De rechtbank is daarom niet bevoegd de Belastingdienst te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
6.1.
Eiser verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
6.2.
De redelijke termijn is overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd.
6.3.
Of de redelijke termijn is overschreden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
6.4.
Het bezwaarschrift is op 2 november 2021 ontvangen. Op het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar wordt binnen de hiervoor genoemde redelijke termijn van twee jaar uitspraak gedaan. Het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt dus afgewezen.
Is er gehandeld in strijd met de AVG bij de voorbereiding van het bestreden besluit?
7.1.
Eiser heeft op 18 oktober 2022 een klacht op grond van de AVG ingediend bij AP over het feit dat de Belastingdienst bij e-mail van 13 mei 2022 aan AP heeft meegedeeld dat er nog fiscale procedures aanhangig zijn tussen de Belastingdienst en betrokkene. AP heeft eiser verzocht de correspondentie hierover te richten aan de rechtbank in het kader van de beroepsprocedure met zaaksnummer SGR 22/5012.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat AP in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit vragen aan de Belastingdienst mocht voorleggen. Dit heeft AP gedaan bij e-mail van 3 mei 2022. In deze e-mail is onder meer opgemerkt: “Zoals ook tijdens het telefoongesprek is aangegeven heeft de AP er begrip voor dat de focus mogelijk is komen te liggen op de Awb-klacht bij de Belastingdienst, gezien ook de diverse procedures die bezwaarmaker bij de Belastingdienst heeft of had lopen. De AP houdt evenwel toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en zal een oordeel moeten geven over de wijze waarop de Belastingdienst gehoor heeft gegeven aan het verzoek om inzage van bezwaarmaker op grond van artikel 5 van de AVG”.
In het licht van deze gestelde vraag acht de rechtbank het niet in strijd met de AVG dat de Belastingdienst aan AP bij e-mail van 3 mei 2022 onder meer heeft geantwoord dat er nog fiscale procedures aanhangig zijn tussen de Belastingdienst en betrokkene.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. De verzoeken om schadevergoeding wijst de rechtbank af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.