ECLI:NL:RBDHA:2023:562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
09/236699-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van minderjarige door moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar 5 tot 9-jarige zoontje op verschillende momenten in een periode van ruim vier jaren heeft mishandeld. De verdachte heeft haar zoontje met de vlakke hand tegen het achterhoofd en in de nek geslagen. Daarnaast heeft zij hem bedreigd door te zeggen dat ze hem 'van het balkon zou kankeren'. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van psychische mishandeling, maar heeft de mishandeling van haar kind wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verdachte door haar handelen de lichamelijke integriteit van haar kind heeft geschonden en hem in een onveilige situatie heeft gebracht. De rechtbank legt een taakstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/236699-22
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.W.H. Peters naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 januari 2023 - ten laste gelegd dat:
1
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2017 tot en met 22 februari 2022 te Gouda, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2012),
heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] onder andere:
- ( met vlakke hand) een klap in zijn gezicht en/of nek te geven en/of te slaan tegen zijn lichaam en/of
-onder een koude douche te zetten
waardoor die [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen en/of hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij hem is veroorzaakt;
en/of
- te dreigen hem van een balkon te gooien en/of
- ( gedurende geruime tijd en/of onder dwang) op een krukje te zetten (zonder eten en drinken) en/of
- geruime tijd (meer dan een uur) alleen in een auto achter te laten zonder eten en drinken en/of
- te kleineren en/of denigrerend toe te spreken, door onder andere te zeggen: “kankerjong”, “je had nooit geboren mogen worden”, “je deugt niet”, althans woorden van gelijke strekking
waardoor de lichamelijke en/of geestelijke gezondheid van die [slachtoffer] opzettelijk is benadeeld.
2
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2017 tot en met 22 februari 2022 te Gouda, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2012), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “ik kanker je van het balkon af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de officier van justitie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 515).
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 9 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 14):
Plaats delict: [adres] Gouda.
Ik ben als manager gerechtigd namens de RDOG HM /Hecht aangifte te doen.
Ik doe aangifte van huiselijk geweld, fysieke mishandeling en verwaarlozing van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] -2012 te [geboorteplaats] . Gepleegd door de moeder van [slachtoffer] .
Voor de inhoud van mijn aangifte verwijs ik naar de, door de medewerkster van Veilig Thuis ingevulde Bijlage 2 van de Handreiking en Samenwerking bij
strafbare kindermishandeling.
Bijlage 2 De melding van Veilig Thuis aan de politie (p. 16):
22-02-2022 Kindgesprek (p. 18 en 19)
[slachtoffer] is gesproken op school. (…)
Ook krijgt hij wel eens andere vormen van straf.
Zijn moeder slaat hem wel eens in zijn nek.
22-02-2022 Telefonisch contact met moeder (p. 21)4 jaar geleden zou er wat gebeurd zijn met [slachtoffer] , sindsdien zijn er problemen.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 januari 2023, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer] wel eens met de vlakke hand een tik achter op zijn hoofd verkocht als hij een grote mond had. U merkt op dat [slachtoffer] tegen Veilig Thuis heeft gezegd dat ik hem in zijn nek heb geslagen. Dat is hetzelfde als een tik achter op zijn hoofd. Het was meer een soort waarschuwing. Het is niet vaker dan vijf of zes keer gebeurd in de afgelopen jaren.
Ten aanzien van feit 2
3. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 9 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 14) met de daarbij als bijlage 2 gevoegd de melding van Veilig Thuis aan de politie (p. 16 e.v.):
Plaats delict: [adres] Gouda
Ik ben als manager gerechtigd namens de RDOG HM /Hecht aangifte te doen.
Ik doe aangifte van huiselijk geweld, fysieke mishandeling en verwaarlozing van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] -2012 te [geboorteplaats] . Gepleegd door de moeder van [slachtoffer] .
Voor de inhoud van mijn aangifte verwijs ik naar de, door de medewerkster van Veilig Thuis, ingevulde Bijlage 2 van de Handreiking en Samenwerking bij
strafbare kindermishandeling.
Bijlage 2 De melding van Veilig Thuis aan de politie (p. 16):
22-02-2022 Kindgesprek (p. 18 en 19)
[slachtoffer] is gesproken op school. (…)
Moeder heeft hem wel eens gedreigd van het balkon te gooien. [slachtoffer] was toen heel erg bang dat ze dit ook echt zou doen. Hij is hier nog steeds wel bang voor. Moeder zei toen iets met 'kanker' (ik gooi je van de kankerreling).
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 januari 2023, voor zover inhoudende:
[slachtoffer] zei dat ik een kankermoeder was. Toen heb ik die opmerkingen gemaakt waar ik veel spijt van heb. [slachtoffer] is erg geschrokken. Dat was de zaterdag voor de uithuisplaatsing. Ik heb iets gezegd van: ‘ga zo door en ik kanker je van het balkon.’ Ik zei dat thuis in de woonkamer.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging vooraf
Uit het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting, maakt de rechtbank op dat in deze zaak sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de verdachte en diverse familieleden die bij de politie getuigenverklaringen hebben afgelegd over het al dan niet psychisch en fysiek mishandelen van [slachtoffer] door de verdachte. De verklaringen van de verdachte en die getuigen zijn echter grotendeels andersluidend. De rechtbank stelt daarbij vast dat veel getuigen hebben verklaard (meestal) dat zij zelf niet aanwezig zijn geweest bij de beweerde mishandelingen, maar dit weten van horen zeggen. De getuigen die verklaren dat zij wel bij enkele incidenten aanwezig zijn geweest, hebben weinig concreet verklaard als het gaat om wanneer, hoe vaak en onder welke omstandigheden mishandelingen zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom behoedzaam om met de verklaringen die zich in het dossier bevinden. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte en hetgeen [slachtoffer] heeft gezegd tijdens het kindgesprek met Veilig Thuis, leidend zijn voor een eventuele bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 1
Eerste gedachtestreepje (het geven van een klap /slaan);
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode, meerdere malen (in ieder geval vijf of zes keer) met de vlakke hand een klap heeft gegeven in de nek / op het achterhoofd van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat de handeling die door de verdachte wordt beschreven als ‘tik’ te vatten is onder het ten laste gelegde: ‘klap’ en ‘slaan’.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte door het geven van een tik letsel heeft veroorzaakt nu [slachtoffer] hier niet over heeft verklaard en volgens de verdachte slechts sprake was van een tik die de verdachte als waarschuwing gaf.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Het feit dat [slachtoffer] bij Veilig Thuis niet heeft aangegeven dat hij, toen zijn moeder hem wel eens in zijn nek sloeg, letsel heeft ondervonden, doet aan een bewezenverklaring niet af, nu het een feit van algemene bekendheid is dat een klap tegen het achterhoofd / in de nek, zijnde een kwetsbaar deel van het lichaam, pijn met zich kan brengen, hetgeen immers ook voldoende is voor een bewezenverklaring van mishandeling. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat hetgeen de destijds 9-jarige [slachtoffer] bij Veilig Thuis heeft verteld over het straffen door zijn moeder beperkt is gebleven tot voornoemd gesprek dat op school heeft plaatsgevonden en in een samenvattende weergave is opgenomen in een melding van Veilig Thuis; geen sprake is geweest van een verklaring die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is afgenomen, zodat daar waarschijnlijk ook niet specifiek op is doorgevraagd.
De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met het even van tikken opzet heeft gehad om [slachtoffer] te mishandelen. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van pijn – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte [slachtoffer] als waarschuwing, naar aanleiding van een grote mond, met de vlakke hand op diverse momenten een klap tegen een kwetsbaar deel van het lichaam, te weten het achterhoofd /in de nek heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van pijn gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het onder 1 ten laste gelegde, eerste gedachtestreepje, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Tweede en vierde gedachtestreepje (koude douche / geruime tijd op een krukje)
De verdachte wordt tevens verweten dat zij [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld door hem onder een koude douche te zetten en door hem geruime tijd onder dwang zonder eten en drinken op een krukje te laten zitten.
Met betrekking tot deze handelingen overweegt de rechtbank dat alleen de verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] , naar aanleiding van een ‘aanval en omdat hij over zijn toeren was’ een keer met zijn kleren kort onder de koude douche heeft gezet. [slachtoffer] heeft hierover zelf niets verklaard bij Veilig Thuis en ook de overige getuigen die verklaringen hebben afgelegd, hebben niet zelf waargenomen dat de verdachte dit heeft gedaan.
Over het gedwongen gedurende geruime tijd op het krukje zitten, heeft enkel [ getuige 1] verklaard. [slachtoffer] heeft hier zelf niet over verklaard bij Veilig Thuis, de verdachte ontkent dat zij dit heeft gedaan en [getuige 2] heeft hier wel over verklaard, maar heeft dergelijke handelingen niet zelf waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen zoals ten laste gelegd onder het tweede en vierde gedachtestreepje op deze onderdelen niet (voldoende) worden ondersteund door ander bewijs dan de hiervoor genoemde verklaringen van de verdachte voor wat betreft het onder de douche zetten en [ getuige 1] voor wat betreft het op het krukje plaatsen, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid Sv.
De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van deze onderdelen.
Zesde gedachtestreepje (kleineren /denigrerend toespreken)
De verdachte wordt voorts verweten dat zij [slachtoffer] psychisch heeft mishandeld door hem te kleineren en hem denigrerend toe te spreken. [slachtoffer] heeft hier zelf niet over verklaard bij Veilig Thuis en de verdachte ontkent de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen te hebben gebruikt tegenover [slachtoffer] . Hoewel de getuigen [getuige 2] en [ getuige 1] hebben verklaard dat de verdachte dergelijke woorden tegen [slachtoffer] uitte, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende concrete aanknopingspunten bieden om vast te stellen hoe vaak de verdachte dergelijke woorden gebruikte tegenover [slachtoffer] en wanneer zij dit deed. De rechtbank zal de verdachte, bij gebrek aan voldoende concreet bewijs, dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel.
Derde en vijfde gedachtestreepje (psychische mishandeling door te dreigen [slachtoffer] van het balkon te gooien en hem in de auto achter te laten)
De verdachte wordt ten slotte verweten dat zij [slachtoffer] (psychisch) heeft mishandeld door te dreigen hem van het balkon te gooien en door hem zonder eten en drinken alleen in de auto achter te laten.
Op grond van de hiervoor onder feit 2 genoemde bewijsmiddelen, is vast komen te staan dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat ze hem van het balkon zou kankeren. De rechtbank zal hier nader op in gaan bij de bespreking van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer] .
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, kan tevens worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] gedurende (in ieder geval) ongeveer een uur alleen in de auto heeft achtergelaten zonder eten en drinken, terwijl zij zelf bij haar familie op verjaardagsbezoek was. De rechtbank, is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de verdachte met deze handelingen [slachtoffer] niet psychisch heeft mishandeld en overweegt daartoe als volgt.
Onder de verbodsnorm van artikel 300 Sr is niet alleen lichamelijk letsel begrepen maar ook psychisch letsel. Het veroorzaakt zijn van letsel, pijn of (psychische) schade voor de gezondheid vormt een voorwaarde voor strafbaarheid. Niet iedere kleinerende of denigrerende handeling of opmerking, en niet iedere emotionele verwaarlozing, kan als mishandeling in de zin van artikel 300 (vierde lid) Sr worden aangemerkt. Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank dient zich op het ten laste gelegde handelen van de verdachte te baseren en stelt zoals hiervoor overwogen, vast dat de verdachte (eenmalig) tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem ‘van het balkon zou kankeren’ en dat zij [slachtoffer] (eenmalig) gedurende ongeveer een uur voor straf in de auto heeft laten zitten terwijl zij naar een verjaardag was.
De rechtbank is van oordeel dat nog niet valt vast te stellen dat daarmee reeds sprake was van een dusdanige aard van handelingen of handelingen binnen een zodanig patroon van kleineringen/afstand/afwijzing door en van de verdachte dat hierdoor bij [slachtoffer] de lichamelijke en/of geestelijke gezondheid opzettelijk is benadeeld.
[slachtoffer] heeft hier niet over verklaard en het dossier bevat hiervoor onvoldoende concrete aanwijzingen. De rechtbank zal de verdachte daarom ook partieel vrijspreken van deze onderdelen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de hiervoor onder feit 2 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem ‘van het balkon af zou kankeren’. Nu de verdachte heeft verklaard dat zij dit heeft gezegd op de zaterdag voor de uithuisplaatsing en [slachtoffer] op 22 februari 2022 uit huis is geplaatst, zijn de ten laste gelegde woorden op 19 februari 2022 door de verdachte gebruikt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de woorden, geuit uit frustratie, geen bedreiging kunnen opleveren, omdat van opzet op bedreiging geen sprake was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. De door de verdachte, tijdens een ruzie tegen haar destijds 9-jarige zoontje geuite bewoordingen, zijn niet voor enig misverstand vatbaar en zijn overduidelijk dreigend van aard. Door het uiten van deze bewoordingen kon bij [slachtoffer] de redelijke vrees voor zijn leven ontstaan (hetgeen ook is gebeurd blijkens de verklaringen van zowel [slachtoffer] als de verdachte). Hoewel de verdachte mogelijk niet daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te bedreigen, heeft zij door zich op deze wijze verbaal te uiten op zijn minst genomen de bewuste kans aanvaard dat [slachtoffer] zich daardoor (ernstig) bedreigd voelde.
De rechtbank acht dan ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij op tijdstippen in de periode van 25 december 2017 tot en met 22 februari 2022 te Gouda, meermalen haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2012), heeft mishandeld door meermalen, die [slachtoffer] met vlakke hand een klap in zijn nek te geven en/of te slaan tegen zijn lichaam;
2
zij omstreeks
19februari 2022 te Gouda, haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2012), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “ik kanker je van het balkon af”.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. De raadsman heeft hiertoe gewezen op de geringe ernst van het feit, de feiten en omstandigheden waaronder het zich heeft voorgedaan en de persoonlijkheid op dat moment van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft haar destijds 5 tot 9-jarige jonge zoontje [slachtoffer] op verschillende momenten in een periode van ruim vier jaren met de vlakke hand tegen het achterhoofd / in de nek geslagen. Toen [slachtoffer] 9 jaar was heeft zij hem na een ruzie bedreigd door te zeggen dat ze hem ‘van het balkon zou kankeren’. [slachtoffer] is daar erg van geschrokken en was bang dat de verdachte, zijn eigen moeder, hem daadwerkelijk van het balkon zou gooien.
De verdachte heeft door haar handelen de lichamelijke integriteit van haar nog jonge - en volledig van haar afhankelijke - kind geschonden en hem bovendien bang gemaakt voor zijn eigen moeder. Kinderen behoren door hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. De verdachte heeft verzuimd een dergelijke omgeving voor [slachtoffer] , die als enig kind bij haar in huis verbleef, te creëren. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk dat zij, als enige verzorgende- en aanwezige ouder, [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode op diverse momenten in een onveilige situatie heeft gebracht. Uit het dossier blijkt dat de situatie waarin [slachtoffer] zich bij de verdachte bevond, dusdanig onveilig werd bevonden dat is besloten tot zijn uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling. Met zijn uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling is een einde gekomen aan de situatie waar [slachtoffer] zich op dat moment in bevond.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 december 2022, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 16 december 2022, waaruit volgt dat de ondertoezichtstelling van [slachtoffer] tot en met mei 2023 doorloopt, dat het contact tussen de verdachte en [slachtoffer] weer is opgebouwd en dat [slachtoffer] sinds enkele weken weer volledig bij de verdachte woont. De gezinsvoogd, de jeugdbeschermer van Jeugdbescherming West is actief betrokken en er is hulpverlening vanuit De Waag, een kinderpsycholoog en opvoedkundige hulp vanuit Ad Astra. De verdachte is gemotiveerd voor deze hulpverlening. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigen en dat dus niet, zoals de raadsman heeft bepleit, kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het feit dat de verdachte, door de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van [slachtoffer] , reeds straf heeft ervaren. [slachtoffer] woont inmiddels, na zijn uithuisplaatsing gedurende ruim negen maanden, weer bij de verdachte en de situatie lijkt, mede door de ingezette begeleiding en hulpverlening, te zijn verbeterd. De reclassering schat het risico op recidive als laag in en de verdachte is first offender.
Gelet op het voorgaande en omdat de rechtbank met betrekking tot feit 1 minder bewezen acht dan de officier van justitie, komt de rechtbank tot oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf en zal de rechtbank niet – zoals geëist door de officier van justitie – naast de taakstraf tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opeggen.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke straf als stok achter de deur dient te worden opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
De rechtbank overweegt dat de ondertoezichtstelling van [slachtoffer] in ieder geval tot en met mei 2023 zal lopen en dat op dit moment nog onduidelijk is of deze hierna zal worden verlengd. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte, indien de ondertoezichtstelling in mei 2023 mogelijk zal aflopen, hierna toch nog de nodige hulp en begeleiding zal blijven krijgen. De reclassering moet dan in de gelegenheid zijn om aanwijzingen te geven indien zij dit nodig acht. Hoewel de reclassering geen oplegging van bijzondere voorwaarden adviseert, zal de rechtbank aan de op te leggen proeftijd daarom toch een meldplicht bij de reclassering verbinden zodat de verdachte de hiervoor overwogen begeleiding bij een mogelijk einde van de ondertoezichtstelling toch kan ontvangen. De rechtbank geeft de reclassering hierbij in overweging om in contact te treden met de jeugdbeschermer van [slachtoffer] , teneinde na te gaan hoe het zal lopen met de ondertoezichtstelling van [slachtoffer] .
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, begaan tegen haar kind, meerdere malen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (honderdtwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
60 (zestig) UREN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179,
2594 AH Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang
de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank