3.4.Bewijsoverwegingen
Algemene overweging vooraf
Uit het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting, maakt de rechtbank op dat in deze zaak sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de verdachte en diverse familieleden die bij de politie getuigenverklaringen hebben afgelegd over het al dan niet psychisch en fysiek mishandelen van [slachtoffer] door de verdachte. De verklaringen van de verdachte en die getuigen zijn echter grotendeels andersluidend. De rechtbank stelt daarbij vast dat veel getuigen hebben verklaard (meestal) dat zij zelf niet aanwezig zijn geweest bij de beweerde mishandelingen, maar dit weten van horen zeggen. De getuigen die verklaren dat zij wel bij enkele incidenten aanwezig zijn geweest, hebben weinig concreet verklaard als het gaat om wanneer, hoe vaak en onder welke omstandigheden mishandelingen zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom behoedzaam om met de verklaringen die zich in het dossier bevinden. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte en hetgeen [slachtoffer] heeft gezegd tijdens het kindgesprek met Veilig Thuis, leidend zijn voor een eventuele bewezenverklaring.
Eerste gedachtestreepje (het geven van een klap /slaan);
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode, meerdere malen (in ieder geval vijf of zes keer) met de vlakke hand een klap heeft gegeven in de nek / op het achterhoofd van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat de handeling die door de verdachte wordt beschreven als ‘tik’ te vatten is onder het ten laste gelegde: ‘klap’ en ‘slaan’.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte door het geven van een tik letsel heeft veroorzaakt nu [slachtoffer] hier niet over heeft verklaard en volgens de verdachte slechts sprake was van een tik die de verdachte als waarschuwing gaf.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Het feit dat [slachtoffer] bij Veilig Thuis niet heeft aangegeven dat hij, toen zijn moeder hem wel eens in zijn nek sloeg, letsel heeft ondervonden, doet aan een bewezenverklaring niet af, nu het een feit van algemene bekendheid is dat een klap tegen het achterhoofd / in de nek, zijnde een kwetsbaar deel van het lichaam, pijn met zich kan brengen, hetgeen immers ook voldoende is voor een bewezenverklaring van mishandeling. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat hetgeen de destijds 9-jarige [slachtoffer] bij Veilig Thuis heeft verteld over het straffen door zijn moeder beperkt is gebleven tot voornoemd gesprek dat op school heeft plaatsgevonden en in een samenvattende weergave is opgenomen in een melding van Veilig Thuis; geen sprake is geweest van een verklaring die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is afgenomen, zodat daar waarschijnlijk ook niet specifiek op is doorgevraagd.
De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met het even van tikken opzet heeft gehad om [slachtoffer] te mishandelen. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het veroorzaken van pijn – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte [slachtoffer] als waarschuwing, naar aanleiding van een grote mond, met de vlakke hand op diverse momenten een klap tegen een kwetsbaar deel van het lichaam, te weten het achterhoofd /in de nek heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van pijn gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het onder 1 ten laste gelegde, eerste gedachtestreepje, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Tweede en vierde gedachtestreepje (koude douche / geruime tijd op een krukje)
De verdachte wordt tevens verweten dat zij [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld door hem onder een koude douche te zetten en door hem geruime tijd onder dwang zonder eten en drinken op een krukje te laten zitten.
Met betrekking tot deze handelingen overweegt de rechtbank dat alleen de verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] , naar aanleiding van een ‘aanval en omdat hij over zijn toeren was’ een keer met zijn kleren kort onder de koude douche heeft gezet. [slachtoffer] heeft hierover zelf niets verklaard bij Veilig Thuis en ook de overige getuigen die verklaringen hebben afgelegd, hebben niet zelf waargenomen dat de verdachte dit heeft gedaan.
Over het gedwongen gedurende geruime tijd op het krukje zitten, heeft enkel [ getuige 1] verklaard. [slachtoffer] heeft hier zelf niet over verklaard bij Veilig Thuis, de verdachte ontkent dat zij dit heeft gedaan en [getuige 2] heeft hier wel over verklaard, maar heeft dergelijke handelingen niet zelf waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen zoals ten laste gelegd onder het tweede en vierde gedachtestreepje op deze onderdelen niet (voldoende) worden ondersteund door ander bewijs dan de hiervoor genoemde verklaringen van de verdachte voor wat betreft het onder de douche zetten en [ getuige 1] voor wat betreft het op het krukje plaatsen, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid Sv.
De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van deze onderdelen.
Zesde gedachtestreepje (kleineren /denigrerend toespreken)
De verdachte wordt voorts verweten dat zij [slachtoffer] psychisch heeft mishandeld door hem te kleineren en hem denigrerend toe te spreken. [slachtoffer] heeft hier zelf niet over verklaard bij Veilig Thuis en de verdachte ontkent de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen te hebben gebruikt tegenover [slachtoffer] . Hoewel de getuigen [getuige 2] en [ getuige 1] hebben verklaard dat de verdachte dergelijke woorden tegen [slachtoffer] uitte, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen onvoldoende concrete aanknopingspunten bieden om vast te stellen hoe vaak de verdachte dergelijke woorden gebruikte tegenover [slachtoffer] en wanneer zij dit deed. De rechtbank zal de verdachte, bij gebrek aan voldoende concreet bewijs, dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel.
Derde en vijfde gedachtestreepje (psychische mishandeling door te dreigen [slachtoffer] van het balkon te gooien en hem in de auto achter te laten)
De verdachte wordt ten slotte verweten dat zij [slachtoffer] (psychisch) heeft mishandeld door te dreigen hem van het balkon te gooien en door hem zonder eten en drinken alleen in de auto achter te laten.
Op grond van de hiervoor onder feit 2 genoemde bewijsmiddelen, is vast komen te staan dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat ze hem van het balkon zou kankeren. De rechtbank zal hier nader op in gaan bij de bespreking van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer] .
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, kan tevens worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] gedurende (in ieder geval) ongeveer een uur alleen in de auto heeft achtergelaten zonder eten en drinken, terwijl zij zelf bij haar familie op verjaardagsbezoek was. De rechtbank, is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de verdachte met deze handelingen [slachtoffer] niet psychisch heeft mishandeld en overweegt daartoe als volgt.
Onder de verbodsnorm van artikel 300 Sr is niet alleen lichamelijk letsel begrepen maar ook psychisch letsel. Het veroorzaakt zijn van letsel, pijn of (psychische) schade voor de gezondheid vormt een voorwaarde voor strafbaarheid. Niet iedere kleinerende of denigrerende handeling of opmerking, en niet iedere emotionele verwaarlozing, kan als mishandeling in de zin van artikel 300 (vierde lid) Sr worden aangemerkt. Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank dient zich op het ten laste gelegde handelen van de verdachte te baseren en stelt zoals hiervoor overwogen, vast dat de verdachte (eenmalig) tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem ‘van het balkon zou kankeren’ en dat zij [slachtoffer] (eenmalig) gedurende ongeveer een uur voor straf in de auto heeft laten zitten terwijl zij naar een verjaardag was.
De rechtbank is van oordeel dat nog niet valt vast te stellen dat daarmee reeds sprake was van een dusdanige aard van handelingen of handelingen binnen een zodanig patroon van kleineringen/afstand/afwijzing door en van de verdachte dat hierdoor bij [slachtoffer] de lichamelijke en/of geestelijke gezondheid opzettelijk is benadeeld.
[slachtoffer] heeft hier niet over verklaard en het dossier bevat hiervoor onvoldoende concrete aanwijzingen. De rechtbank zal de verdachte daarom ook partieel vrijspreken van deze onderdelen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de hiervoor onder feit 2 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem ‘van het balkon af zou kankeren’. Nu de verdachte heeft verklaard dat zij dit heeft gezegd op de zaterdag voor de uithuisplaatsing en [slachtoffer] op 22 februari 2022 uit huis is geplaatst, zijn de ten laste gelegde woorden op 19 februari 2022 door de verdachte gebruikt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de woorden, geuit uit frustratie, geen bedreiging kunnen opleveren, omdat van opzet op bedreiging geen sprake was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. De door de verdachte, tijdens een ruzie tegen haar destijds 9-jarige zoontje geuite bewoordingen, zijn niet voor enig misverstand vatbaar en zijn overduidelijk dreigend van aard. Door het uiten van deze bewoordingen kon bij [slachtoffer] de redelijke vrees voor zijn leven ontstaan (hetgeen ook is gebeurd blijkens de verklaringen van zowel [slachtoffer] als de verdachte). Hoewel de verdachte mogelijk niet daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te bedreigen, heeft zij door zich op deze wijze verbaal te uiten op zijn minst genomen de bewuste kans aanvaard dat [slachtoffer] zich daardoor (ernstig) bedreigd voelde.
De rechtbank acht dan ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.