ECLI:NL:RBDHA:2023:5568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/09/642384 / JE RK 23-254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 5 april 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De zaak is behandeld naar aanleiding van verzoekschriften van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, geboren in 2009 en 2013, feitelijk in een pleeggezin verblijven en dat er een noodzaak is voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet verschenen op de zitting. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij is gekeken naar hun emotionele toestand en de impact van de zorgsituatie. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om de hulpverlening te continueren. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 6 april 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 6 oktober 2023. Tevens is er een verzoek gedaan om een schriftelijke update van de gecertificeerde instelling over de voortgang van de situatie van de kinderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/642384 / JE RK 23-254 en C/09/644735 / JE RK 23-573
Datum uitspraak: 5 april 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 8 februari 2023 en 22 maart 2023 ingekomen verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige01]geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ;
- [minderjarige02]geboren op [geboortedatum02] 2013 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage(n).
Op 5 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn [naam01] en [naam02] namens de gecertificeerde instelling verschenen.
De vader en de moeder zijn conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.
[minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] en [minderjarige02] verblijven feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 30 maart 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] verlengd van 6 april 2022 tot 6 april 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige01] en [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 10 maart 2023 machtiging verleend [minderjarige01] en [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 10 maart 2023 tot 6 april 2023.

Verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de periode van één jaar, waarvan zes maanden aan te houden.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De kinderen zijn op 3 december 2022 tijdelijk teruggeplaatst bij de moeder nadat de zorgboerderij waar zij verbleven onder verscherpt toezicht was komen te staan en er geen structurele oplossing was voor de huisvesting. De moeder is vervolgens op 28 maart jl. gestart met haar opname bij De Hoop GGZ in [plaats01] waardoor de kinderen op 17 maart jl. in een netwerkpleeggezin zijn geplaatst die verbonden is aan de zorgboerderij. De kinderen hebben een roerige periode achter de rug en het is van belang dat ze eerst tot rust komen. Er wordt gezien dat [minderjarige02] emotioneel is, zich slecht kan concentreren en dat haar hoofd vol zit. [minderjarige01] lukt het nog onvoldoende om haar emoties te uiten. De kinderen zijn op bezoek geweest bij de moeder en dit is goed verlopen. De traumabehandeling van de kinderen kan pas worden opgestart op het moment dat de moeder voldoende hersteld is en in staat is om de kinderen te ondersteunen. Zij zullen worden aangemeld zodat zij in augustus of september daarmee kunnen beginnen. Op dit moment is er geen contact tussen de vader en de kinderen. Nu de kinderen meer rust ervaren zal er gekeken worden of de omgang weer (begeleid) kan worden opgepakt. De kinderen zouden dit zelf ook graag willen. De komende zes maanden zal bezien moeten worden wat voor effect de opname heeft op de opvoedersrol van de moeder en in welk tempo er gewerkt kan worden aan een terugplaatsing van de kinderen. Het is de wens om de kinderen voor het nieuwe schooljaar terug te plaatsen bij de moeder, maar zorgvuldigheid staat daarbij voorop, waardoor een tussentijds toetsmoment nodig wordt gevonden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] bestaan uit het hierna volgende. [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben een onrustige periode achter de rug en ervaren nog veel onduidelijkheid over hun huidige situatie. [minderjarige01] heeft hierbij de neiging om haar gevoelens te internaliseren en [minderjarige02] is snel geëmotioneerd en stagneert op school doordat ze zich niet goed kan concentreren. De plaatsing bij het netwerkpleeggezin is goed verlopen en de kinderen lijken weer meer tot rust te zijn gekomen. De komende periode zal gekeken worden of er voldoende ruimte is bij de kinderen om de (begeleide) bezoeken met de vader weer op te starten. De kinderen zullen ook aangemeld worden voor traumabehandeling, maar dit kan pas van start gaan wanneer de moeder haar eigen behandeling heeft afgerond. De kinderrechter acht verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om zicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] en de hulpverlening te kunnen continueren. Gelet op de stappen die nog moeten worden gezet acht de kinderrechter de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige01] en [minderjarige02] de afgelopen periode op verschillende plekken hebben verbleven. De tijdelijke plaatsing bij de moeder is positief verlopen. Inmiddels is de moeder sinds 28 maart jl. klinisch opgenomen voor haar behandeling en zijn [minderjarige01] en [minderjarige02] daarom in een netwerkpleeggezin geplaatst. De komende periode zal gekeken moeten worden welk effect de behandeling heeft op de moeder en haar rol als opvoeder voor [minderjarige01] en [minderjarige02] en in welk tempo er kan worden gewerkt aan terugplaatsing. De kinderrechter zal de machtiging daarom verlenen zoals verzocht, namelijk voor de duur van zes maanden en aangehouden voor het overige. De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen zitting een schriftelijke update te versturen over hoe die zes maanden zijn verlopen en wat het standpunt is ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] van 6 april 2023 tot 6 april 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige01] en [minderjarige02] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg van 6 april 2023 tot 6 oktober 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 6 oktober 2023;
gelast de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nader te bepalen zitting aan de kinderrechter en de belanghebbenden een
schriftelijke updatetoe te zenden waarin zij haar standpunt kenbaar maakt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- [minderjarige01] , voor het kindgesprek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 april 2023.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.