In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02], [minderjarige03] en [minderjarige04]. Het verzoek is ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, naar aanleiding van een situatie waarin de draaglast van de moeder niet in balans is met haar draagkracht. De kinderen verblijven feitelijk bij hun grootmoeder aan moederszijde, en zijn sinds 13 september 2018 onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar liefdevolle betrokkenheid, niet in staat is om de volledige zorg voor de kinderen te dragen, wat heeft geleid tot de beslissing om de kinderen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening bij de grootmoeder.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de kinderen en de ouders zijn gehoord. De moeder heeft verweer gevoerd en aangegeven dat zij met hulpverlening in staat is om voor de kinderen te zorgen, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van de moeder en de relatie met de grootmoeder problematisch is. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en continuïteit, wat zij momenteel ervaren bij de grootmoeder. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 4 december 2023.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 28 maart 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.