ECLI:NL:RBDHA:2023:5562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/09/643500 / JE RK 23-394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van complexe scheidingsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 maart 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in het kader van een complexe scheiding tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader als belanghebbende kan worden aangemerkt voor [minderjarige02] en [minderjarige03], maar niet voor [minderjarige01]. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de problematiek rondom de kinderen, waaronder gedragsproblemen en een forse didactische achterstand bij [minderjarige01]. De ouders hebben eerder hulpverlening ontvangen, maar door de onrust en instabiliteit in de opvoedomgeving is extra begeleiding noodzakelijk. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] voor een periode van zes maanden noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en de benodigde hulpverlening te monitoren. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/643500 / JE RK 23-394
Datum uitspraak: 13 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 28 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige01]geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ;
- [minderjarige02]geboren op [geboortedatum02] 2019 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ;
- [minderjarige03]geboren op [geboortedatum03] 2020 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige03] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan ten aanzien van alle kinderen:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.S. Dijkstra, te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan ten aanzien van [minderjarige02] en [minderjarige03] en als informant ten aanzien van [minderjarige01] :

[de man01] , hierna te noemen: de vader; wonende te [woonplaats01] .

De kinderrechter merkt verder als informant aan:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage(n), waaronder het raadsrapport van 30 januari 2023.
Op 13 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [naam01] namens de Raad;
- [naam02] , [naam03] en [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader.

Feiten

- [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] zijn door de vader erkend.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] .
- [minderjarige01] verblijft doordeweeks bij [verblijfplaats01] en in het weekend bij de moeder.
- [minderjarige02] en [minderjarige03] verblijven bij de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Ter zitting heeft de Raad de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing gewijzigd van vier naar zes maanden.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Er is al langere tijd sprake van kind eigen problematiek en zorgen over de ontwikkeling de kinderen. De ouders hadden eerder hulpverlening bij [verblijfplaats01] goed afgesloten en zijn aan de slag gegaan met de adviezen, maar daarna is er veel onrust en instabiliteit ontstaan door een complexe scheiding van de ouders. Hierdoor is er extra begeleiding en opvoedondersteuning nodig. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om alle hulpverlening die er loopt en nog opgestart moet worden te monitoren en regie op te voeren. [minderjarige01] verblijft op dit moment doordeweeks bij [verblijfplaats01] voor behandeling en een machtiging tot uithuisplaatsing is nodig om deze plaatsing te formaliseren. De Raad heeft de verzochte duur gewijzigd naar zes maanden omdat [verblijfplaats01] heeft aangegeven dat er over drie maanden opnieuw gekeken zal worden of hij naar huis kan of dat hij nog langer zou moeten blijven. Indien [minderjarige01] eerder dan de verzochte duur (volledig) naar huis kan zal daartoe worden overgegaan.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Met name de communicatie tussen de ouders en het maken van afspraken rondom de kinderen is een grote uitdaging. [minderjarige02] en [minderjarige03] verblijven volgens gemaakte afspraken om de twee weken vanaf vrijdagmiddag een weekend bij de vader. De ouders geven zelf aan dat de onderlinge communicatie iets beter verloopt, maar er wordt gezien dat zij zich niet altijd aan de gemaakte afspraken houden. De behandeling van [minderjarige01] bij [verblijfplaats01] lijkt goed aan te slaan en de gecertificeerde instelling staat achter de gewijzigde verzochte duur van zes maanden zodat er voldoende tijd is om een thuisplaatsingstraject goed vorm te geven en uit te voeren. De vader heeft geen betrokkenheid bij de behandeling van [minderjarige01] en er is geen contact tussen hen.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder heeft inmiddels haar eigen woning waar zij binnenkort in kan en daarna zijn er nog maar een paar praktische dingen die geregeld moeten worden. De moeder heeft zelf aan de bel getrokken omdat het niet goed ging en hulp ingeschakeld. [minderjarige02] zal naar een nieuwe peuterspeelzaal gaan en de moeder heeft ook een verwijzing voor de logopedie. Voor [minderjarige03] is het ook wenselijk dat ze naar de opvang gaat, maar dat moet financieel nog geregeld worden. De moeder heeft zelf stappen gezet en heeft hulp en begeleiding van stichting Perspektief voor de praktische zaken. De moeder stelt de kinderen op de voorgrond en staat ook open voor hulpverlening voor zichzelf. De gecertificeerde instelling kan de hulpverlening verder opstarten en een paar maanden monitoren, maar daarna is de ondertoezichtstelling niet meer nodig. De advocaat verzoekt daarom namens de moeder om de ondertoezichtstelling te beperken tot de duur van zes maanden. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing snapt de moeder de praktische overwegingen om deze voor zes maanden in plaats van vier maanden toe te wijzen, maar daar is feitelijk geen basis voor. Indien [verblijfplaats01] van mening is dat [minderjarige01] langer moet blijven kan de moeder zich daar ook in vinden en zal ze daaraan meewerken, maar op dit moment is nog niet duidelijk hoe lang het verblijf bij [verblijfplaats01] noodzakelijk is. De moeder kan zich er ook in vinden om de machtiging voor kortere duur toe te wijzen en aan te houden voor het overige zodat er tegen die tijd opnieuw gekeken kan worden naar de situatie.
De vader heeft naar voren gebracht dat de communicatie tussen de ouders een stuk beter verloopt. De vader overlegt met de moeder over de omgangsmomenten met [minderjarige02] en [minderjarige03] en hij (video)belt regelmatig met hen. Het is alleen lastig voor de vader om vaste momenten af te spreken vanwege zijn baan als vrachtwagenchauffeur. De vader heeft het gevoel dat hij niet altijd goed wordt begrepen door de gecertificeerde instelling wat de samenwerking bemoeilijkt.

Beoordeling

Alvorens aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek toe te komen stelt de kinderrechter vast dat de vader kan worden aangemerkt als belanghebbende ten aanzien van [minderjarige02] en [minderjarige03] zoals bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ten aanzien van [minderjarige01] stelt de kinderrechter vast dat de vader niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. De kinderrechter zal de (stief)vader wel aanmerken als informant. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de vader tot juni 2022 met de moeder en de kinderen samenwoonde en deel uitmaakte van het gezin. De vader heeft op dit moment nog steeds regelmatige omgang met [minderjarige02] en [minderjarige03] en is op die wijze ook betrokken bij hun verzorging en opvoeding waardoor zijn belangen rechtstreeks worden geraakt door het verzoek. De vader heeft echter geen contact meer met [minderjarige01] en is niet betrokken bij zijn verzorging en opvoeding waardoor hij ten aanzien van die beslissingen niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] bestaan uit het hierna volgende. Er is sprake van complexe scheidingsproblematiek tussen de ouders en de kinderen zijn getuige geweest van de fysieke en verbale ruzies tussen hen. De afgelopen periode hebben zij veel veranderingen meegemaakt en was er sprake van een instabiele en spanningsvolle opvoedomgeving. Daarnaast is er sprake van kind eigen problematiek. [minderjarige01] heeft een forse didactische achterstand en gedragsproblemen waarbij hij snel boos wordt en fysiek agressief kan worden. Bij [minderjarige02] komt haar taal- en spraakontwikkeling moeizaam op gang en ook [minderjarige03] lijkt onder andere in haar taal- en spraak ontwikkeling achter te lopen. De ouders kampen zelf ook met persoonlijke problematiek en de moeder maakt een belaste indruk. De ouders zijn betrokken en liefdevol naar de kinderen, maar door de onrust in de opvoedomgeving lukt het hen niet altijd om aan te kunnen sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van de kinderen. De communicatie tussen de ouders lijkt iets beter te verlopen, maar het lukt hen nog niet altijd om tot gezamenlijke afspraken te komen en hierin moeten nog veel stappen worden gezet. De ouders zijn bereid om de hulpverlening te accepteren en hebben zelf ook stappen ingezet, maar door de complexiteit van de problematiek en de omvang van de benodigde hulpverlening zijn zij onvoldoende in staat om dit zelf te kunnen regelen en hierover de regie te kunnen voeren. De kinderrechter acht het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk om zicht te kunnen houden op de ontwikkeling van de kinderen en de benodigde hulpverlening op te starten en te monitoren. Gelet op de stappen die nog moeten worden gezet en de hulpverlening die nog moet worden opgestart acht de kinderrechter de verzochte duur passend en geboden om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te kunnen nemen.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige01] doordeweeks bij [verblijfplaats01] verblijft voor behandeling. Hij ontwikkelt zich daar positief en zijn verblijf en behandeling worden regelmatig geëvalueerd door [verblijfplaats01] . Om zijn plaatsing te formaliseren zal de kinderrechter de machtiging daarom toewijzen. Ten aanzien van de duur overweegt de kinderrechter dat het verloop en de duur van de noodzakelijke behandeling bij [verblijfplaats01] daarin leidend is. Een volgend evaluatiemoment is over drie maanden. Om ervoor te zorgen dat [minderjarige01] daar kan blijven voor zolang dat in zijn belang noodzakelijk is acht de kinderrechter de duur van zes maanden passend. Indien blijkt dat [minderjarige01] gelet op het verloop van zijn behandeling bij [verblijfplaats01] eerder naar huis zijn partijen het erover eens dat hiertoe zal worden overgegaan.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] van 13 maart 2023 tot 13 maart 2024 onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
en
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 13 maart 2023 tot 13 september 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2023 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.