ECLI:NL:RBDHA:2023:5542
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedag] en van Eritrese nationaliteit, op 28 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 7 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 3 maart 2023 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op dit verzoek. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten voor het indienen van het beroep niet tijdig beslissen te vergoeden tot een bedrag van € 418,50.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is, aangezien verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij 1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837,- is toegekend met een wegingsfactor van 0,5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft verweerder dan ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag.