ECLI:NL:RBDHA:2023:5539
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens niet tijdig beslissen op aanvragen voor machtiging voor voorlopig verblijf
In deze zaak hebben verzoekers op 23 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) van 14 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 maart 2023 de aanvragen ingewilligd en een dwangsom toegekend. Na deze beslissing hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoekers tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvragen, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog liep. Dit betekent dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.