ECLI:NL:RBDHA:2023:5538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
NL22.23702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen op verblijfsvergunning

In deze zaak heeft verzoekster op 21 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een verblijfsvergunning, ingediend op 21 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 maart 2023 de aanvraag ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft zich verzet tegen de toewijzing van de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Verweerder stelt echter dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling, omdat de ingebrekestelling en het beroep niet tijdig beslissen prematuur zijn ingediend.

De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 21 februari 2022 eindigde, maar dat deze termijn op grond van artikel 42, vierde lid van de Vreemdelingenwet met negen maanden is verlengd. Hierdoor was de ingebrekestelling van 28 juni 2022 prematuur. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dat verzoekster niet geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt dan ook afgewezen, en de rechtbank verklaart het verzoek als kennelijk ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23702

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

geboren op [geboortedatum]
mede namens haar minderjarige kind:
[minderjarige]
geboren op [geboortedatum]
van Somalische nationaliteit,
v-nummers: [nummer] en
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Meier).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 21 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een verblijfsvergunning van 21 augustus 2021.
Bij besluit van 6 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster ingewilligd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat medegedeeld zich te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling. Daartoe stelt verweerder dat de ingebrekestelling van
28 juni 2022 en het beroep niet tijdig beslissen prematuur zijn ingediend. Het beroep niet tijdig beslissen voldoet niet aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3. Verzoekster heeft haar aanvraag ingediend op 21 augustus 2021. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoekster op 21 februari 2022 eindigen. Echter op grond van artikel 42, vierde lid van de Vreemdelingenwet heeft verweerder in verband met feitelijke of juridische complexiteit de beslistermijn met negen maanden verlengd. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar een brief aan de tweede kamer over Griekse statushouders. De beslistermijn is daarmee verlengd tot
21 november 2022. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 28 juni 2022 prematuur is ingediend. De rechtbank ziet geen grond om daar nu anders over te oordelen. Het beroep zou niet-ontvankelijk zijn verklaard, als verzoekster het beroep niet had ingetrokken.
4. Nu geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten zal dan ook worden afgewezen.
5. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.