ECLI:NL:RBDHA:2023:5535
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van een beroep. Verzoekster, van Iraakse nationaliteit, had op 4 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na het indienen van beroep op 15 september 2022 tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, heeft de staatssecretaris op 15 december 2022 het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens, zonder zitting, uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Gezien deze tegemoetkoming is het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is opgemerkt dat verzoekster wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor verweerder niet verplicht is het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid tot het indienen van een verzetschrift.