ECLI:NL:RBDHA:2023:5530
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van overdracht aan Duitsland op basis van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in vreemdelingenbewaring zit, heeft een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is bepaald dat hij wordt overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland op basis van de Dublinverordening. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet kan worden uitgezet totdat er op zijn beroep is beslist.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overweegt dat de overdracht van verzoeker aan een andere lidstaat binnen een bepaalde termijn moet plaatsvinden, maar dat het beroep van verzoeker mogelijk niet binnen deze termijn kan worden behandeld. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van onverwijlde spoed.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit wordt geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moet het griffierecht worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.